www.wimjongman.nl

(homepagina)


De wederkomst van Saturnus - deel 2: De duistere god in de afgrond

door Derek Gilbert - 2 december 2021

Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 16 - Deel 7 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11
Deel 12 - Deel 13 - Deel 14 - Deel 15 - Deel 16 - Deel 17 - Deel 18 - Deel 19 - Deel 20 - Deel 21
Deel 22 - Deel 23 - Deel 24 - Deel 25 - Deel 26 - Deel 27 - Deel 28 - Deel 29 - Deel 30 - Deel 31
Deel 32 - Deel 33 - Deel 34 - Deel 35

Laten we beginnen met een beetje uitleg over waar dit heen gaat. Het is mijn overtuiging dat de entiteit die wij kennen als de Romeinse god Saturnus of zijn Griekse equivalent Kronos door de eeuwen heen vele namen heeft gehad. We kunnen zijn oorsprong echter veel verder in de geschiedenis traceren dan het klassieke tijdperk - verder zelfs dan de Archaïsche periode van Griekenland, die begon rond de tijd dat Jesaja geroepen werd om te profeteren in het midden van de achtste eeuw voor Christus.

Eenvoudig gezegd, als je een van deze namen ziet: Saturnus, Kronos, Baäl Hammon, El, Milcom (en zijn variant, Molech), Dagan, Assur, Enlil, Kumarbi, en Shemihazah, bedenk dan dat zij allemaal naar dezelfde entiteit verwijzen. Het is dezelfde god die verschillende identiteiten heeft gebruikt naarmate tijden, plaatsen en mensen veranderden.

Ik geloof dat deze entiteit nog twee andere namen heeft, maar die zal ik voor nu achterhouden om de dramatische spanning op te bouwen.

De karakteristieken van deze entiteit - zijn persoonlijkheid, zo u wilt - is in de loop der jaren veranderd, of is in ieder geval door verschillende culturen verschillend waargenomen. Hij werd vaak gezien als sluw, wreed en wraakzuchtig, vooral als het om mensen ging; op andere momenten geloofde men dat hij vriendelijk en wijs was, en de heerser van een betere tijd, toen de wereld in vrede was en gezegend met overvloed.

Al zijn aspecten zijn echter verbonden met de onderwereld. Aanwijzingen in de mythen en rituelen van de culturen die het land van de Bijbel bewoonden, leiden tot fascinerende conclusies over de aard van dit personage.

Het belangrijkste is dat hij een opstand tegen God leidde die in herinnering is gebleven bij de Joden van de Tweede Tempelperiode, de tijd waarin Jezus en de apostelen werkzaam waren. Naar deze opstand, waarvan wordt aangenomen dat hij een van de redenen is waarom de wereld in verval is geraakt, wordt verwezen in het Nieuwe Testament, het meest prominent door Petrus en Judas. Deze opstand schond niet alleen een taboe tegen soorten die zich buiten hun eigen soort voortplanten, maar Saturnus en zijn collega's werden ook veroordeeld omdat zij de mensheid dingen hadden geleerd die wij niet behoorden te weten.

Voor deze rebellie werden hij en zijn metgezellen verbannen naar de Tartarus. Dit is belangrijke informatie die voor Engelstaligen niet voor de hand ligt, omdat het Griekse woord tartarōsas in 2 Petrus 2:4 in de meeste Engelstalige Bijbels wordt weergegeven als "hel".

Maar ook al vond zijn opstand plaats vóór de zondvloed van Noach en was hij er waarschijnlijk de oorzaak van, deze gevallen engel beïnvloedt onze wereld vandaag de dag nog steeds, en niet op een goede manier. Hoe is dat mogelijk? We kunnen alleen maar speculeren, maar ik zal proberen enkele plausibele redenen aan te dragen.

We beginnen met zijn oudste incarnatie en werken zo verder in de tijd. Dit brengt ons terug naar het eerste boek van de Bijbel, waar de eerste vier verzen van het zesde hoofdstuk van Genesis, heel kort, een gebeurtenis beschrijven die een verstrekkende invloed heeft gehad op de mensheid.

Toen de mensheid zich op aarde begon te vermenigvuldigen en hun dochters werden geboren, zagen de zonen van God dat de dochters van de mens aantrekkelijk waren. En zij namen als hun vrouwen wie zij maar wilden. Toen zei de Heer: "Mijn Geest zal niet eeuwig in de mens blijven, want hij is vlees; zijn dagen zullen 120 jaar zijn." De Nephilim waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen en zij hun kinderen baarden. Dit waren de machtige mannen van weleer, de mannen van faam. (Genesis 6:1-4)

Deze vier verzen behoren tot de meest omstreden in de Bijbel. De vroege kerk begreep hun betekenis. Zo ook de apostelen. In het kort, de "zonen van God" waren bovennatuurlijke wezens die naar de aarde kwamen en met menselijke vrouwen paarden. Deze verbintenissen brachten monsterlijke nakomelingen voort met desastreuze gevolgen.

Dit is niet de meerderheidsopvatting van Christelijke theologen vandaag de dag. De meeste seminaries leren dat de bene ha'elohim van Genesis 6 rechtschapen mannelijke afstammelingen waren van Seth, de derde zoon van Adam en Eva. De Nephilim werden geschapen door hun verbintenis met de boze vrouwelijke nakomelingen van Kaïn. Deze interpretatie werd in het begin van de vijfde eeuw na Christus in de christelijke theologie gebracht door Augustinus, de bisschop van Hippo, die een opvatting populariseerde die ongeveer honderd jaar eerder door Julius Africanus naar voren was gebracht.[1]

We hebben dit elders behandeld, vooral in Veneratie en Reuzen, Goden & Draken, de boeken die ik samen met mijn beste vriendin (mijn vrouw Sharon) heb geschreven, dus ik zal de argumenten hier niet herhalen. Waar het op neerkomt is dat Genesis 6:1-4 precies betekent wat het zegt: Engelen paren met mensen. Dit had desastreuze gevolgen voor de mensheid, en het leverde de engelen een verschrikkelijke straf op.

Het niet-canonieke Boek van Henoch, geschreven tussen het einde van de vierde eeuw voor Christus en ongeveer de tijd van Jezus' geboorte,[2] beschrijft deze gebeurtenis in meer detail. Wat meer is, het noemt de leider van de opstand - de entiteit die wij identificeren als Saturnus van de Romeinen.

Toen in die dagen de mensenkinderen zich vermenigvuldigden, werden hun mooie en bevallige dochters geboren. En de wachters, de zonen van de hemel, zagen hen en begeerden hen. En zij zeiden tot elkander: Kom, laten wij onszelven vrouwen kiezen uit de dochters der mensen, en laten wij onszelven kinderen verwekken. En Semihazah, hun leider, zeide tot hen: Ik vrees, dat gij deze daad niet zult willen doen, en ik alleen zal schuldig zijn aan een grote zonde." En zij antwoordden hem allen en zeiden: "Laat ons allen een eed zweren en laat ons allen elkander met een vloek binden, dat niemand van ons zich van deze raad zal afkeren totdat wij hem volbrengen en deze daad verrichten." Toen zwoeren zij allen tezamen en bonden elkander met een vloek. En zij waren, allen, tweehonderd, die in de dagen van Jared afdaalden op de top van de berg Hermon. En zij noemden de berg "Hermon", omdat zij zwoeren en elkaar bonden met een vloek erop. En dit zijn de namen van hun leiders: Shemihazah - deze was hun leider.[3]

Shemihazah, soms getranslitereerd Shemyaza of Samjaza, betekent waarschijnlijk "de Naam heeft gezien" (of "Mijn Naam heeft gezien"), een verwijzing naar Jahweh. Dat is ironisch, want natuurlijk heeft God het gezien, en Hij heeft het niet goedgekeurd. Maar we lopen op de zaken vooruit.

Het zal je misschien verbazen dat de Wachters in de Bijbel worden genoemd - slechts één keer, in het vierde hoofdstuk van Daniël, waar de Chaldeeuwse koning Nebukadnezar over zijn droom vertelt:

Ik zag in de visioenen van mijn hoofd, terwijl ik in bed lag, en zie, een wachter, een heilige, daalde neer uit de hemel.... Laat zijn geest veranderen van die van een mens, en laat hem de geest van een beest worden gegeven; en laat zeven perioden van tijd over hem heengaan. Het vonnis is door het besluit van de Wachters, het besluit door het woord van de heiligen, opdat de levenden weten dat de Allerhoogste het koninkrijk der mensen regeert en het geeft aan wie Hij wil en er de laagsten onder de mensen over laat heersen. (Daniël 4:13, 16-17, nadruk toegevoegd)

Aangezien de straf van Nebukadnezar, de machtigste koning van de aarde in zijn tijd, werd besloten en verordend door de Wachters, hebben zij duidelijk enige autoriteit over het bestuur van Gods schepping. Het is duidelijk dat dit niet dezelfde groep was die in opstand kwam in de dagen van Jared en Henoch, dus de term "wachter" (Hebreeuws `iyr) lijkt een klasse van machtige engelen aan te duiden, die niet allemaal loyaal waren.

Die ontrouw hoeft ons niet te verbazen. We weten dat de rebel in Eden, Satan, een "wachter cherub" wordt genoemd in Ezechiël 28, en, net als de zonen van God in Genesis 6, koos hij ervoor om Gods gezag te verwerpen en zijn eigen gang te gaan. Het is dus duidelijk in de Bijbel dat engelen geschapen zijn met een vrije wil, net als wij mensen. God schiep de entiteiten in het geestenrijk of diegenen van ons die het natuurlijke rijk bewonen niet als automaten, niet in staat om voor onszelf te denken en te handelen. En, net als wij mensen, besloten een behoorlijk aantal engelen hun eigen weg te gaan, met voorspelbare gevolgen.

Petrus noemt de plaats van opsluiting voor de rebellen specifiek Tartarus. Dat stukje informatie wordt verdoezeld door onze Engelse Bijbels, waarvan de meeste het woord tartarōsas vertalen als "hel". Dat is een fout. Het woord verwijst naar Tartarus, niet naar Hades.

Dat lijkt misschien een haarkloverij, maar dat is het niet. Voor de Grieken stond de Tartarus los van de Hades, de eindbestemming van de menselijke doden, en men geloofde dat de Tartarus zich even ver onder de aarde bevond als de aarde onder de hemel. Sommige teksten plaatsen de Tartarus zelfs even ver onder de Hades als de aarde onder de hemel. Het was een plaats van ondoordringbare duisternis, speciaal gereserveerd voor bovennatuurlijke bedreigingen van de goddelijke orde - opstandige goden.

2Petrus 2:4 is de enige plaats in het Nieuwe Testament waar tartarōsas wordt gebruikt, wat betekent dat we moeten gaan zitten en opletten. Waarom koos Petrus dat woord in plaats van "Hades" of "Gehenna"? Het is duidelijk uit het veelvuldig gebruik van die termen dat ze beide verwijzen naar een plaats van straf in het hiernamaals, gewoonlijk door vuur.[4] Het enige verschil is dat degenen die gestraft worden in Petrus' verslag engelen zijn. Blijkbaar is de plaats die in het hiernamaals is gereserveerd voor zondige mensen - Gehenna, Hades, of de hel - niet de plaats waar ongehoorzame engelen naartoe worden gestuurd.

Wat nog interessanter is aan zijn verslag is dat Petrus duidelijk maakt dat de zonde van de engelen die naar de Tartarus werden gestuurd seksueel was. Het tweede hoofdstuk van 2 Petrus verwijst naar Sodom en Gomorra, "zinnelijk gedrag van de goddelozen," en "de lust van bezoedelende hartstochten."[5] Judas is nog directer in zijn korte brief, en beschuldigt de gevangen engelen specifiek van seksuele immoraliteit.[6] Het enige voorbeeld van seksuele immoraliteit door engelen in de Bijbel is Genesis 6:1-4.

Terug naar onze vraag: Waarom koos Petrus het woord tartarōsas? Gezien het feit dat hij schreef onder inspiratie van de Heilige Geest, was de keuze opzettelijk en geïnspireerd. In de tijd dat hij schreef, was Judea al meer dan driehonderd jaar onder de invloed van de Griekse cultuur en taal. Petrus begreep wat Tartarus was, hoe en waarom het verschilde van Hades, en wie daar gevangen zat.

De Joodse godsdienstgeleerden die de Tenach (wat wij christenen het Oude Testament noemen) ongeveer driehonderd jaar voor de geboorte van Jezus uit het Hebreeuws in het Grieks vertaalden, begrepen het verband tussen de oude goden van de heidenen en de reuzen van Genesis 6. In het Oude Testament zijn er verzen waar de vertalers titanen (Titanen) en gigantes (reuzen) kozen voor het Hebreeuwse woord rephaim. Zoals wij in de hoofdstukken 1 tot en met 3 van ons boek Veneratie hebben uitgelegd, waren de Rephaim de geesten van de Nephilim die in de zondvloed werden vernietigd, maar de heidense culturen rond het oude Israël geloofden dat zij de geesten waren van hun vergoddelijkte koninklijke voorvaderen - met andere woorden, "de machtige mannen die van oudsher waren."[7]

Er was een duidelijk verband tussen de Nephilim van de Hebreeën en de halfgoden van Griekenland en Rome. Als hybride nakomelingen van goden en mensen, waren helden als Herakles en Perseus per definitie Nephilim. Hoewel de Joden uit Jezus' tijd en de vroege Christelijke kerk dit begrepen, legde de Estse geleerde Amar Annus pas in 1999 het verband voor ons in de moderne wereld. Annus toonde aan dat de term die de Griekse dichters Hesiod en Homerus gebruikten om de mensen te beschrijven die leefden tijdens de Gouden Eeuw toen de Titaanse koning Kronos de wereld regeerde, meropes anthrôpoi, was afgeleid van dezelfde Semitische wortel, `rp, achter het Hebreeuwse woord Rephaim.[8] Hij ging nog een stap verder en toonde aan dat de naam van de oude goden van de Grieken, de Titanen, afkomstig was van een oude Amoritische stam, de Tidanu,[9] waarover we later meer zullen hebben.

Het Boek van Henoch breidt uit op het verslag in de Bijbel, vooral Henoch hoofdstukken 6-11, een deel van wat geleerden het Boek der Wachters noemen (hoofdstukken 1-36 van Henoch). Zoals hierboven vermeld, staat hierin dat tweehonderd Hoeders afdaalden naar de top van de berg Hermon in de dagen van Jared, de betovergrootvader van Noach, en een wederzijdse eed zwoeren om hun plan uit te voeren om hun verlangen naar sterfelijke vrouwen te bevredigen. Hermon ligt op de grens tussen Israël, Syrië en Libanon, en het is de hoogste top in de Levant. Toen de Hebreeërs in Kanaän aankwamen, noemden de inheemse Amorieten de berg "Sirion" of "Senir,"[10] hoewel er bewijs is dat een oudere naam voor de berg zoiets was als "Harnam." Het Amoritische verhaal van Aqhat, gedateerd uit de tijd van de rechters in Israël, noemt Aqhats vader Daniël de "man van Rapiu" (de enkelvoudsvorm van "Rephaim"), "de held," en de "Harnamiet," wat waarschijnlijk een verwijzing is naar de berg. [11] "Hermon" lijkt een opzettelijke verdraaiing van de Amoritische naam te zijn om de berg te verbinden met het Hebreeuwse woord kherem, dat "ban" betekent - als in "gewijd aan vernietiging", een term die wordt toegepast op mensen en dingen die door God tot verboden gebied zijn verklaard.

Het Boek der Hoeders maakt duidelijk dat God de opstandige engelen strafte. De nakomelingen van hun verboden verbintenissen met menselijke vrouwen dreven de schepping naar de rand van de afgrond. Henoch 7:2-5 beschrijft drie generaties van monsterlijke nakomelingen - eerst "grote reuzen", dan Nephilim, en dan Elioud, een Grieks woord dat "goden van glorie" betekent. Blijkbaar heeft de auteur van Henoch de termen in Genesis 6 - Nephilim (of "reuzen"), gibborim ("machtige mannen"), en anshei hashem ("mannen van roem" of, nauwkeuriger, "mannen van de Naam")-opgevat als betrekking hebbend op drie opeenvolgende generaties van reuzen in plaats van op dezelfde groep.[12]

Of onze voorouders van voor de zondvloed nu te maken hadden met één generatie reuzen of met drie, het effect was hetzelfde: men geloofde dat de half-afgodelijke monsters de mensheid bijna tot uitsterven hadden gebracht. Het Boek der Wachters beschrijft de reuzen als onverzadigbaar, ze verslonden eerst het product van menselijke arbeid, dan mensen, en dan vogels, beesten en vissen. Toen zelfs dat hun honger niet kon stillen, keerden ze zich tegen elkaar. En alsof een bedreiging voor het bestaan van al het leven op aarde nog niet erg genoeg was, onderstreept Henoch de boosaardigheid van de reuzen door op te merken dat zij "het bloed dronken", vermoedelijk van de schepselen die zij verorberden.[13] Dit was taboe. God vertelde Noach en Mozes dat dit verboden was omdat het bloed het leven was,[14] een verbod dat deel uitmaakte van de Wet die aan Mozes bij de Sinaï was gegeven.[15]

Maar de overtreding van de Hoeders was meer dan alleen het overtreden van een taboe tegen interspecies-seks en het opzadelen van de mensheid met de dreiging van vernietiging door toedoen van hun monsterlijke nakomelingen. De tekst van Henoch, die het Joodse denken over de opstandige Hoeders tot in de tijd van Jezus en de apostelen heeft beïnvloed, maakt duidelijk dat de andere helft van hun complot bestond uit de verspreiding van verboden kennis - dodelijke geheimen die de mensheid niet mocht weten.

Volgend deel: Het corrumperen van de bloedlijn en het onderwijzen van verboden kennis.

Eindnoten:

[1] Jaap Doedens, The Sons of God in Genesis 6:1–4 (Leiden: Brill, 2019), pp. 250–252.

[2] 1 Enoch 6:1–7. George W. E. Nickelsburg and James C. VanderKam, 1 Enoch: The Hermeneia Translation (Minneapolis: Fortress Press, 2012).

[3] Ibid.

[4] For example, see Matthew 18:9; Mark 9:43; James 3:6; and Luke 16:19–24.

[5] 2 Peter 2:6–10.

[6] Jude 6–7.

[7] Sharon K. Gilbert and Derek P. Gilbert, Veneration (Crane, MO: Defender Publishing, 2019), pp. 9–37.

[8] Amar Annus, “Are There Greek Rephaim? On the Etymology of Greek Meropes and Titanes .” Ugarit-Forschungen 31 (1999).

[9] Ibid.

[10] Deuteronomy 3:9.

[11] Klaas Spronk, Beatific Afterlife in Ancient Israel and in the Ancient Near East (Kevelaer: Butzon & Bercker, 1986), pp. 168–169.

[12] George W. E. Nickelsburg, 1 Enoch 1: A Commentary on the Book of 1 Enoch , Chapters 1–36; 81–108 (Minneapolis: Fortress, 2001), p. 184.

[13] 1 Enoch 7:2–5.

[14] Genesis 9:4.

[15] Leviticus 7:26–27, 17:10–14, 19:26; Deuteronomy 12:16, 23; 15:23; 1 Samuel 14:33–34. See also Acts 15:28–29.

Bron: The Second Coming of Saturn Part 2: The Dark God in the Abyss » SkyWatchTV