www.wimjongman.nl

(homepagina)


De wederkomst van Saturnus - deel 15: Babel en het wiel van Ezechiël

2 januari 2022 - door Derek Gilbert

Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 16 - Deel 7 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11
Deel 12 - Deel 13 - Deel 14 - Deel 15 - Deel 16 - Deel 17 - Deel 18 - Deel 19 - Deel 20 - Deel 21
Deel 22 - Deel 23 - Deel 24 - Deel 25 - Deel 26 - Deel 27 - Deel 28 - Deel 29 - Deel 30 - Deel 31
Deel 32 - Deel 33 - Deel 34 - Deel 35

Enlil was meer dan duizend jaar lang de oppergod van Mesopotamië. Zoals eerder opgemerkt, begon zijn "heerschappij" met de opkomst van het Akkadische rijk in de vierentwintigste eeuw voor Christus. Maar als we verder terugkijken in de geschiedenis, naar het einde van de Uruk-periode rond 3100 v. Chr., vinden we misschien een andere aanwijzing voor de arrogantie van deze god en een zeer duidelijke boodschap van God dat hij niet vóór de vastgestelde tijd uit de afgrond zal worden losgelaten.

Eerder beschreef ik de poging van Nimrod, die de Soemerische koning Enmerkar was, om de tempel van de god Enki, de E-abzu ("Huis van de afgrond"), uit te breiden om te dienen als "een verblijfplaats van de goden"[1]. Deze tempel, die algemeen de Toren van Babel wordt genoemd, stond niet in Babylon, ondanks de gelijkenis tussen de namen. De tempel stond in werkelijkheid in een oude stad genaamd Eridu.

Dit is niet zo vreemd als het misschien lijkt. De naam "Babylon" werd gebruikt voor andere Mesopotamische steden, waaronder Eridu.[2] De ziggurat van Eridu is de oudste en zou, als hij voltooid was, de grootste van heel Mesopotamië zijn geweest, een beschrijving die in overeenstemming is met het weinige dat we weten over de loopbaan en ambitie van Nimrod. Het past ook bij de archeologie van het vierde millennium v.Chr., waarin, zoals wij in een eerder hoofdstuk opmerkten, de stad Uruk (het bijbelse Erech), samen met Babel, het "begin van zijn koninkrijk" was.[3]

Eind jaren veertig deden archeologen die werkten op de plaats van Eridu, Tell Abu Shahrain in het zuidoosten van Irak, een fascinerende ontdekking. Terwijl bouwvakkers werkten aan de nieuwe en verbeterde E-abzu, werd het bouwproject plotseling en op onverklaarbare wijze onderbroken:

De Uruk Periode... lijkt tot een einde te zijn gekomen door een gebeurtenis als de totale verlatenheid van de site.... In wat een bijna ongelooflijk korte tijd lijkt te zijn geweest, had stuifzand de verlaten gebouwen van het tempelcomplex opgevuld en alle sporen van de eens zo welvarende kleine gemeenschap uitgewist.[4]

Als u bekend bent met het verhaal van de Toren van Babel, dan hoef ik u niet te vertellen dat de ontdekking van de archeologen overeenkomt met het verslag in het boek Genesis:

"Kom, laten wij afdalen en daar hun taal verwarren, opdat zij elkanders spraak niet verstaan." Zo verstrooide de Here hen van daar over de gehele aarde, en zij hielden op met de bouw van de stad. (Genesis 11:7-8, nadruk toegevoegd)

De Uruk periode eindigde rond 3100 v.Chr., waarna de invloed van Nimrod's stad afnam en de macht werd gedeeld met andere Sumerische steden zoals Ur, Lagash, Kish, en Umma.

Dit is de reden om terug te keren naar het verhaal van de tempel voor Enki, die in de Mesopotamische mythen vaak wordt afgeschilderd als een rivaal van Enlil: Algemeen wordt aangenomen dat de naam "Babel" is afgeleid van de Akkadische woorden bab ilû, doorgaans vertaald als "god-poort" of "poort van de goden". Hoewel dit speculatief is, wil ik een nieuw idee opperen: het is mogelijk dat bab ilû "poort van 'de' god," Enlil, betekende. Misschien was Nimrod's uitbreiding van het "Huis van de Afgrond" bedoeld als een portaal om in contact te komen met Enlil in de abzu, vergelijkbaar met het gebruik van de abi om Kumarbi op Urkesh te bereiken. Of, aangezien het gedicht Enmerkar en de Heer van Aratta de herbouwde E-abzu beschrijft als een "verblijfplaats van de goden", was het misschien Nimrod's hoop dat de Toren van Babel Enlil/Kumarbi/Shemihazah in staat zou stellen terug te keren uit de afgrond.

Nogmaals, dit is speculatie. Er is geen bewijs uit de historische periode dat Enlil ooit in Eridu werd aanbeden. Het incident van de Toren van Babel vond echter plaats in de Uruk-periode, vóór de uitvinding van het schrift. Is het mogelijk dat een deel van het verhaal verloren is gegaan of vergeten voordat Enmerkar en de Heer van Aratta op klei werden beschreven? We zullen het nooit weten, maar het is het overwegen waard - vooral omdat we er vrij zeker van zijn, dankzij het bewijs uit het oude Urkesh, dat Enlil werd aanbeden door de Hurrianen in Noord Mesopotamië (als Kumarbi) toen Nimrod in Eridu aan de slag ging.

Het is zeker dat God deze entiteit serieus nam. Jezus verklaarde specifiek Zijn goddelijkheid op de Hermon, de berg die aan deze entiteit was gewijd, door deze uit te kiezen als de Berg van de Transfiguratie. Maar zeshonderd jaar eerder openbaarde God Zijn heerlijkheid aan Ezechiël op een andere plaats die net zo belangrijk is:

In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde dag van de maand, toen ik mij onder de ballingen bevond bij het kanaal van Chebar, werden de hemelen geopend, en ik zag visioenen van God. Op de vijfde dag van de maand (het was het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin) kwam het woord van de Here tot Ezechiël, de priester, de zoon van Buzi, in het land der Chaldeeën bij het kanaal van Chebar, en de hand van de Here was daar op hem. (Ezechiël 1:1-3)

Dit is Ezechiëls beroemde visioen van de cherubs en het "wiel in een wiel" dat de UFO-gemeenschap zo misleid heeft om te geloven dat God een ruimtereiziger is. Dit is elders voldoende behandeld; het volstaat met te zeggen dat de lezers van Ezechiël wisten dat wat hij zag een koninklijke troon was en zijn bovennatuurlijke beschermers, geen ruimteschip.

 

God openbaarde Zijn troonzaal aan Ezechiël direct boven de tempel van Enlil!

Het belangrijke punt voor ons hier is een geografisch detail dat zo belangrijk was dat Ezechiël het twee keer vermeldde: Hij was "bij het kanaal van de Chebar." Geleerden brachten vroeger de Chebar in verband met de Hubur, een rivier die in de Mesopotamische kosmologie vergelijkbaar was met de Styx - de rivier die men overstak om de onderwereld te bereiken. Dat idee is terzijde geschoven en nu wordt aangenomen dat het Chebar-kanaal de Naru Kabari was, tegenwoordig een droge rivierbedding die de Shatt en-Nil wordt genoemd. Hier is het belangrijke gedeelte: Vroeger stroomde het dwars door het centrum van Nippur. [5]

Neem even de tijd om dat te begrijpen: God openbaarde Zich aan Ezechiël in al Zijn glorie boven de tempel van de oppergod van Mesopotamië! Dit was net zo min toeval als Jezus die de berg Hermon beklom voor de Transfiguratie. Dit was zelfs zo belangrijk voor Ezechiël dat hij zijn lezers nog vier keer (in de hoofdstukken 3, 10 en 43) herinnerde aan het visioen van heerlijkheid dat hij "bij het kanaal van Chebar" had gezien.

Voordat we dit hoofdstuk verlaten, moet ik uw aandacht vragen voor nog een verwijzing in de Bijbel die duidelijk gericht is op deze oude vijand van God:

Toen zeide hij tot mij: Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: Niet door macht, noch door kracht, maar door mijn Geest, zegt de Here der heerscharen. Wie zijt gij, o grote berg? Voor Zerubbabel zult gij een vlakte worden. En hij zal de bovenste steen naar voren brengen onder een geroep van 'Genade, genade voor hem!'" (Zacharia 4:6-7, nadruk toegevoegd)

Omdat je goed hebt opgelet, heb je de verwijzing naar de "grote berg" meteen opgemerkt. Bijbelcommentatoren vatten dit gewoonlijk op als een metafoor voor een moeilijke taak, zoals die waar Zerubbabel voor stond - de bouw van de Tempel. Die analyse is te naturalistisch. Het gaat volledig voorbij aan de verwijzing naar een heidense godheid die welbekend was, vooral bij Joden die onderdrukt werden door indringers uit Mesopotamië - eerst de Assyriërs, en daarna de Chaldeeën uit Babylonië - zo'n tweehonderd jaar lang, tot aan de tijd van Zacharia en Zerubbabel.

Zacharia's bediening begon rond 520 v.Chr.,[6] niet meer dan vijfenzeventig jaar na Ezechiëls visioen van Gods troonzaal boven de stad Nippur. Zacharia had het voorrecht om God letterlijk Enlil te horen bespotten in de afgrond! De boodschap van de Heer aan de gevallen Wachter was onverbloemd: "Mijn volk zal Mijn huis herbouwen op Mijn berg. Jij, 'O Grote Berg', bent helemaal geen berg."

Het sarcasme komt vijfentwintighonderd jaar later luid en duidelijk door.

Het is ook de moeite waard om op te merken dat het Soemerische woord dat gewoonlijk vertaald wordt met "berg", "kur", een dubbele betekenis heeft. Het betekent "berg", ja, maar de Soemeriërs hadden een ander woord dat "berg" betekende en alleen "berg". Kur betekende "berg," en het betekende ook "onderwereld," een equivalent van het Akkadische woord erṣetu,[7] dat overeenkomt met het Hebreeuwse eretz.

Met andere woorden, Enlil, de "Grote Berg", was een toepasselijke titel, aangezien "Grote Berg" in het Soemerisch ook "Groot Beneden" of "Grote Onderwereld" kan betekenen. In feite werd Enlil in de tijd van de Exodus genoemd onder de "vroegere goden" in Hettitische religieuze teksten waarin goden uit de onderwereld werden opgeroepen. In de tijd van Saul en David in Israël geloofden de Mesopotamiërs dat Enlil een permanente bewoner was van het Grote Ondermaanse (let op: "Illil," van il-ilû, is een alternatieve vorm van Enlil):

De val van Illil in de onderwereld is vastgelegd in teksten uit het eerste millennium die de mythische achtergrond van sommige cultische riten verklaren. Een tekst uit Nineve, SAA III 37 (blz. 92-95), betreft enkele rituelen in Marduks tempel Esagil in Babylon. Het zinspeelt op enkele goddelijke wezens die "een rumoer ontstaken tegen Illil en Anu, hun glans over hen uitstortten, [...] hun [vleu]gels braken en [hen naar beneden wierpen] in de Afgrond."[8]

Net als zijn andere identiteiten, El en Kumarbi, en anderen die we in komende hoofdstukken zullen bespreken, had Enlil een stevige verbinding met het land van de doden tegen de tijd van Jesaja, Ezechiël, en Zacharia.

Petrus en Judas vertellen ons dat hij en zijn collega's, de engelen die gezondigd hebben, in de kur - de onderwereld - zullen blijven tot de tijd van het einde. Hun vrijlating wordt beschreven in hoofdstuk 9 van het Boek Openbaring, en we zullen dat in een volgend artikel bespreken.

Volgend deel: Heer van de Lijken

Eindnoten:

[1] Gilbert and Gilbert (2019), op. cit., pp. 190–192.

[2] Stephanie Dalley, “Babylon as a Name for Other Cities Including Nineveh.” In R. Biggs, J. Meyers & M. Roth (Eds.), Proceedings of the 51st Rencontre Assyriologique Internationale (Chicago: The University of Chicago, 2008), pp. 25–26.

[3] Genesis 10:10.

[4] Fuʼād Safar, Seton Lloyd, Muhammad ʻAlī Muṣṭafá & Muʼassasah al-ʻĀmmah lil-Āthār wa-al-Turāth, Eridu (Baghdad: Republic of Iraq, Ministry of Culture and Information, State Organization of Antiquites and Heritage, 1981), p. 46.

[5] Leonard W. King, A History of Sumer and Akkad (London: Chatto and Windus, 1910), p. 9.

[6] “Zechariah 1:1.” Faithlife Study Bible (Bellingham, WA: Lexham Press, 2016).

[7] Scott B. Noegel, “God of Heaven and Sheol: The ‘Unearthing’ of Creation.” Hebrew Studies , Vol. 58 (2017), p. 121.

[8] William R. Gallagher, “On the Identity of Hêlēl Ben Šaḥar of Is. 14:12–15.” UF 26 (1994), pp. 140–141.

Bron: The Second Coming of Saturn Part 15: Babel and Ezekiel's Wheel » SkyWatchTV