Wederkomst en Koningschap De wederkomst voorafgaande aan het
koningschap is een geheel andere komst dan de opname en deze
wederkomst is direct na de verdrukking.
Matt. 24:29; Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan
haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en
de machten der hemelen zullen wankelen. En dan zal het teken van
den Zoon des mensen verschijnen aan de hemelen en dan zullen alle
stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen den Zoon des
mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en
heerlijkheid. Als dan in het vervolg over de uitverkorenen wordt
gesproken die zullen worden verzameld van de vier hoeken der aarde,
dan denk iedereen aan de gemeente. Maar dat is niet juist. We lezen
juist in het boek Openb. 13 dat alle mensen die in Jezus geloven
worden omgebracht. Dat waren de martelaren uit de verdrukking.
Gelovigen zijn er niet meer. Nee dit zijn deze uitverkorenen zijn
anderen wellicht de joden die de aarde zullen bevolken tijdens het
duizendjarig rijk. De gelovigen zijn diegene die als koningen
zullen regeren.
Jezus verschijnt dan op het witte paard Openb.19:11, gevolgd door de heerscharen (de gelovigen die al bij hem zijn), 19:14. Het beest (de antichrist) voert dan oorlog tegen Christus (vers 19) maar het valse trio wordt gegrepen en in de poel des vuur geworpen. De satan wordt opgesloten in de afgrond voor duizend jaar, Openb. 20:1-3 en dat is weer precies de tijd dat Christus de heidenen zal regeren met een ijzeren staf. Openb. 11:15-17 Dit koningschap is een strijd tussen Christus en de satan. Een koningschap wat de satan steeds heeft proberen te verhinderen, al van af het paradijs toen G’d de Here zei dat er vijandschap zou worden gezet tussen het zaad van de vrouw en de slang, wat een tweedelige betekenis heeft, zowel de natuurlijke vijandschap tussen mens en slang als de strijd tussen Christus en Satan.. Uit Israël is de Christus geboren.
Het feit van Jezus geboorte wordt herhaald in Openb. 12 in het teken van de vrouw. Als men in de vrouw een uitbeelding van de kerk ziet in het plaatsvervangend denken dan wordt over het hoofd gezien dat de kerk niet het Kind heeft voort gebracht maar het Kind de kerk. Hier echter is de vrouw Israël en aan hun wordt tijdens de grote verdrukking een schuilplaats toegewezen in de woestijn. Uit de geboortelijn vanaf Jechònia is de afstamming van Jozef, dit volgens Matth.1. Maria is uit een priesterlijk geslacht (volgens Lucas 1, waren de familieleden uit de stam Levi en volgens andere geschriften was de vader van Maria de priester Joachim), zodat de Here rechtens geboorte een Priester/Koning is. Zach. 6:12-13. Want zo zegt de Here der heerscharen; zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal den tempel des Heren bouwen. Ja hij zal de tempel des Heren bouwen en met majesteit bekleed zijn en als heerser zitten op zijn troon; en hij zal priester zijn op zijn troon. Het priester/koningschap naar de orde van Melchizedek die 2000 jaar daarvoor op aarde was, en waar van de Hebreënbrief zegt dat Hij Christus gelijk is. Hebr. 7:1-3 en 21-26. “Want deze Melchisedek, koning van Salem, priester van de allerhoogste G’d, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende, aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging (van zijn naam): koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes; zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van G’d gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos”.
Christus trad op aarde op als profeet en niet als koning. Hij is met de hemelvaart naar het heiligdom gegaan om daar te zijn als Priester in het heiligdom (de hemelse tempel) gezien in Openb.11:19. De Koning Christus, de Zoon van David heeft echter de heerschappij op aarde nog niet aanvaard, maar zoals G’d de vader dit zegt in het bijbelwoord, Ps. 110. “zit aan mijn rechterhand totdat ik uw vijanden gelegd zal hebben tot een voetbank voor uw voeten”. De Here zit momenteel nog steeds aan de rechterhand van de Vader, in Zijn priesterschap in het Heiligdom en wacht op het tijdstip door de Vader bepaalt, om het Konings- en priesterschap op aarde aan te vangen.
Dat het koningschap niet direct zou aanvangen
heeft de Here al vaak naar voren gebracht in div. gelijkenissen.
Matth. 21; de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters. Hier zegt
Jezus dat na dat Hij zou worden gedood de wijngaard wordt verhuurt
aan andere pachters, die wel vruchten zullen geven.
Matth. 25; de
gelijkenis van de talenten. De mens die vertrekt naar het
buitenland, Na lange tijd komt de Heer terug.
Lucas 12; de waarschuwing om waakzaam te zijn, om op de Heer te wachten als Hij
terugkeert van de bruiloft en dat kan zijn in de tweede of de derde
nachtwake, dus na geruime tijd.
Lucas 19; de gelijkenis van de ponden. Deze is vrij duidelijk. Vertrek om het koningschap in
ontvangst te nemen Hoe zal dat koningschap zijn? Regering in recht
en gerechtigheid.
Jes. 32:1-2; “Zie, een koning zal regeren in
gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; En ieder
van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een
toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek,
als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land”.
Jes. 23:24; “Dan zal de blanke maan schaamrood worden, en de
gloeiende zon zal zich schamen, want de Here der heerscharen zal
Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid
zijn ten aanschouwen van zijn oudsten”.
Ezech. 34 :23-24; “Dan zal Ik een herder over hen aanstellen, die hen weiden
zal: mijn knecht David. Die zal hen weidden, die zal hun herder
zijn. Ik, de Here, zal hun tot een G’d zijn, en mijn knecht David
zal vorst wezen in hun midden. Ik, de Here, heb het
gesproken”.
Ezech. 34:.28-31; “Dan zullen zij de volken
niet langer tot een prooi zijn; het wild gedierte der aarde zal ze
niet meer verslinden, maar zij zullen veilig wonen, zonder dat
iemand hen opschrikt. Ik zal voor hen een plantengroei doen
opschieten, waarvan men overal spreekt, zodat niemand in het land
meer door honger zal worden weggerukt en zij de smaad der volken
niet langer te dragen hebben. En zij zullen weten, dat Ik de Here,
hun G’d, met hen ben, en dat zij, het huis Israëls, mijn volk
zijn, luidt het woord van de Here Here. Gij toch zijt mijn schapen,
de schapen die Ik weid; gij zijt mensen en Ik ben uw G’d, luidt het
woord van de Here Here”.
Ezech 37:24; “En mijn knecht David zal koning over hen wezen; een herder zal er voor hen allen
zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn
inzettingen onderhouden”.
Jes. 33:22; “Want de Here, onze Rechter, de Here, onze Wetgever, de Here, onze Koning, Hij zal
ons verlossen”.
Ps. 72:1; “Van Salomo. O G’d, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings. Hij
richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendigen met recht. Mogen
voor het volk de bergen vrede dragen, ook de heuvelen, in
gerechtigheid. Hij verschaffe recht aan de ellendigen des volks,
Hij redde de armen, maar verbrijzele de verdrukker. Men vreze u,
zolang de zon er is, en zolang de maan er is, van geslacht tot
geslacht. Hij zij als de regen die neerdaalt op het grasland, als
regenbuien die de aarde besproeien. In zijn dagen bloeie de
rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is. Hij
heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde.
Mogen voor hem de woestijnbewoners zich bukken, zijn vijanden het
stof lekken; De koningen van Tarsis en de kustlanden hem geschenken
brengen, de koningen van Saba en Seba hem schatting offeren, Mogen
alle koningen zich voor hem nederbuigen, alle volkeren hem
dienen”.
Jer. 23:5; “Zie de dagen komen, luidt het
woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal
verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die
zal recht en gerechtigheid doen in het land”.
Jes. 9:6; “Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op den
troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht met
gerechtigheid”.
Ps. 67:4-6; “Dat de volken U loven, o G’d; dat de volken altegader U loven. Dat de natiën zich
verheugen en jubelen, omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt,
en de natiën op de aarde leidt. [sela] Dat de volken U loven,
o G’d, dat de volken altegader U loven”.
Daniël 2:44-45; “Maar in de dagen van die koningen zal de G’d des
hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te
gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal
overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een
einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals
gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van
de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en
het goud verbrijzelde. De grote G’d heeft de koning bekendgemaakt
wat na dezen zal geschieden; de droom is waarachtig en zijn
uitlegging betrouwbaar”.
Daniël 7:9-14; “Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen
zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar
blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen
daarvan uit laaiend vuur; en een stroom van vuur welde op en
vloeide voor hem uit; duizendmaal duizenden dienden hem en
tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. De vierschaar
zette zich neder en de boeken werden geopend. Toen keek ik toe
vanwege het geluid der grote woorden welke de horen sprak; terwijl
ik bleef toekijken, werd het dier gedood, zijn lichaam werd
vernietigd en prijsgegeven aan de brand van het vuur. Ook aan de
overige dieren werd de heerschappij ontnomen, en hun werd een
levensduur gegeven tot tijd en wijle. Ik bleef toekijken in de
nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk
een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde
hem voor deze; en hem werd heerschappij gegeven en eer en
koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden
hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal
vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is”.
Daniël 7:18; “daarna zullen de heiligen des
Allerhoogste het koningschap ontvangen, en zij zullen het
koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der
eeuwigheden”.
Daniël 7:22; “totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des
Allerhoogste en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap
in bezit kregen”.
Daniël 7:26-27; “dan zal de vierschaar zich nederzetten, en men zal hem de heerschappij
ontnemen en hem verdelgen en vernietigen tot het einde. En het
koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de
ganse hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des
Allerhoogste: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle
machten zullen het dienen en gehoorzamen”.
Ps. 93:1-5; “De Here is Koning. Met majesteit heeft Hij Zich bekleed; de
Here heeft Zich bekleed, Hij heeft Zich met kracht omgord. Vast
staat nu de wereld, zij wankelt niet. Uw troon staat vast van
oudsher, van eeuwigheid zijt Gij. Stromen verheffen, o Here,
stromen verheffen hun stem, stromen verheffen hun bruisen; boven de
stemmen van vele wateren, van de geweldige baren der zee, is de
Here geweldig in den hoge. Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar,
de heiligheid is uw huis tot sieraad o Here, tot in lengte van
dagen”.
Ps. 122:1-9; “Een bedevaartslied. Van David. Ik
was verheugd, toen men mij zeide: Laten wij naar het huis des Heren
gaan. Onze voeten staan in uw poorten, o Jeruzalem. Jeruzalem is
gebouwd als een stad, die wel samengevoegd is; waarheen de stammen
opgaan, de stammen des Heren. Een voorschrift voor Israël is
het de naam des Heren te loven. Want daar staan de zetels ten
gerichte, de zetels van het huis van David. Bidt Jeruzalem vrede
toe: mogen wie u liefhebben, rust genieten; vrede zij binnen uw
muur, rust in uw burchten. Om mijn broeders en mijn vrienden wil ik
zeggen: vrede zij in u; om het huis van de Here, onze G’d, wil ik
het goede voor u zoeken”.
Jeremia 3:17; “Te dien tijde zal men Jeruzalem noemen de troon des Heren, en alle volken zullen
zich daarheen verzamelen om de naam des Heren te Jeruzalem, en zij
zullen niet meer wandelen naar de verstoktheid van hun boos
hart”.
Tijdens Jezus leven op aarde zijn de rechten op het
koningschap nooit betwist.
Matth. 27:11 “Jezus dan werd voor de stadhouder gesteld. En de stadhouder ondervroeg Hem en zeide:
Zijt Gij de Koning der Joden? Jezus zeide: Gij zegt het”.
Pilatus bevestigde dit, zonder dat hij het begrijpt, met een bord
aan het kruis. Ook het volk wist dit en wilde Hem bij de intocht
van Jeruzalem tot koning uitroepen. Hij is Israëls koning.
(Matth. 27:42) “Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij
niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis
afkomen en wij zullen aan Hem geloven”. Ze wisten wel van
Zijn rechten, maar Hij had hun van de Romeinen moeten bevrijden, en
niet van de zonden, daarvoor was Hij als koning binnen gehaald. Een
rechtbank, (van waarschijnlijk priesters die de politieke macht
vormden en niet het Sanhedrin, want het Sanhedrin mocht alleen na
de sabbat een halszaak beginnen en niet direct voor een sabbat en
al helemaal niet in een paasweek) vond aanleiding tot veroordeling
niet alleen omdat Jezus zei dat Hij G’ds Zoon was, maar ook om de
koningsrechten. Men kon dat niet verdragen, dat iemand anders
regeerder/koning over de joden zou worden, in de plaats van de
priesters.
De Farizeeërs dachten en geloofden dat de zoon van David uit het menselijk geslacht zou voortkomen zonder Zoon van G’d te zijn, het koningschap op aarde zou aanvaarden en dat dan G’ds koninkrijk zou aanvangen. Ook de discipelen waren dat van mening. Maar voornaam bezwaar was dat Jezus hun godsdienst veranderde en de doop in de plaats van de besnijdenis stelde, zoals blijkt uit een brief van Kajafas. Deze kwestie over het zoonschap van G’d, noemt de Here ook in Lucas 20:41-44 en Marcus 12:35-37; “Hoe kan men zeggen dat de Christus een zoon van David is? David noemt Hem Here, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn”? De hedendaagse jood gelooft nog steeds, dat uit het volk de Messias zal voortkomen en wil niet weten van een Zoon door G’d verwekt. Denk niet dat men niet wist dat Jezus als zoon van Jozef geen koningsrechten had en dat men ook heel goed uit de geslachten wist dat Jozef in rechte lijn van David af stamde, u kunt vandaag zelf constateren dat nazaten van afgezette koningen maar niet zo vergeten zijn. Dat was ook de reden waarom men bang was, dat het volk Jezus tot koning zou uitroepen. Jezus had het recht. Ook Jacobus de broer van Jezus heeft men tijdens de christenvervolging niet durven vervolgen. Hij heeft in Jeruzalem gewoond totdat men hem, (volgens Flavius Josephus) tijdens de belegering van Jeruzalem in het jaar 62 als grijsaard van de muren heeft geworpen. Zelfs in Rome was deze dynastie bekend. Dominitianus liet twee kleinzonen van Judas (de broer van Jacobus) naar Rome ontbieden omdat hij bang was dat er een nieuwe koning der joden in wording was. Hij had nl. gehoord van een koning der Joden. Zelfs in Rome wist men wie de nakomelingen van David waren.
Maar dit koningschap over Israël op aarde en over de ganse aarde moet nog gestalte vinden. Hij zal namelijk over de heidenen met een ijzeren roede heersen. Openb. 12:5 en 19:15 het is geen kiezen in genade, voor of tegen, maar heersen en de wetgeving volgens G’ds recht. Theocratie De volken, ‘zij zullen komen naar Jeruzalem en Hem dienen’, zo niet; dan zullen ze worden gestraft. Zach. 8:20-23; “Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen er volken komen en inwoners van vele steden, En de inwoners van de ene zullen zich begeven naar die van de andere, en zeggen: Laten wij toch heengaan om de gunst des Heren af te smeken en om de Here der heerscharen te zoeken; ook ik wil gaan. Ja, vele natiën en machtige volken zullen komen om de Here der heerscharen te Jeruzalem te zoeken en de gunst des Heren af te smeken. Zo zegt de Here der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat G’d met u is”. Zach. 14:16-19; “.
Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen
Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om
zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het
Loofhuttenfeest te vieren. Maar wie uit de geslachten der aarde
niet naar Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de Here
der heerscharen, neder te buigen, op hem zal geen regen vallen, En
indien het geslacht der Egyptenaren niet zal heentrekken en komen,
op wie geen [regen] valt, dan zal toch komen de plaag waarmee de
Here de volken zal treffen, die niet heentrekken om het
Loofhuttenfeest te vieren. Dit zal de straf zijn van de Egyptenaren
en van alle volken die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te
vieren. Alle volken moeten jaarlijks optrekken naar Jeruzalem om
het Loofhuttenfeest te vieren en de Here te dienen”. Die niet
komen, worden gestraft. Deze volken krijgen geen regen. Op de
bellen van de paarden zal staan de Here is heilig.
Zach. 14:20; Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: “Den Here heilig”.
In de Psalmen 96-100 wordt gesproken
over de ganse aarde waarover de Here heersen zal. “De volken
zullen komen om de Here te dienen. Ze zullen reine lippen hebben en
hem éénparig dienen”.
Zef. 3:9. Maar ook zullen daar nog zondaars zijn.
Jes. 65:20, “want de jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als
honderdjarige door de vloek getroffen worden”. Dat betreft de
mensen die hem niet willen dienen. Ze zullen geen welvaart kennen.
Want als het niet regent is er ook geen welvaart. Dit kan nog in
dit Messiaanse rijk, want in het eeuwige Jeruzalem zijn er geen
zondaren of nooddruftigen, dan zal de Vader zijn in allen en in
alles. Dit is een belangrijk onderscheidt tussen dit koninkrijk en
de eeuwigheid in de Vader. Dit koningschap vindt plaats tijdens het
duizendjarig rijk.