Gods trouw: waarom negeren veel predikanten Paulus' liefdesverklaring aan het Joodse volk?
Door Tom Simcox - 3 juli 2025

Romeinen 9-11 wordt vaak verkeerd begrepen. Sommige predikanten hebben mij verteld dat ze hoofdstukken 9-11 zouden willen overslaan en direct van hoofdstuk 8 naar hoofdstuk 12 zouden willen gaan. Anderen hebben mij verteld dat zij de hoofdstukken 9-11 als een ‘tussenvoegsel’ beschouwen en het verband met de rest van de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen niet zien.
Ik begrijp hun standpunt, maar zonder Paulus' bespreking van Israël in Romeinen 9-11 zouden de belangrijkste punten van Romeinen 8 en het begin van hoofdstuk 12 krachteloos zijn – en zou Paulus' hart voor Israël verloren gaan.
Hoe zit het met de Joden?
Paulus schreef deze prachtige brief rond 58 n.Chr. aan de gemeente in Rome, die bestond uit niet-Joodse gelovigen in Jezus Christus. De Romeinen waren tot het geloof gekomen vanuit het heidendom, waar mensen een groot aantal mythologische goden en godinnen aanbaden en zich voor een groot aantal beelden bogen. Deze gelovigen hadden waarschijnlijk weinig kennis over Israël of Gods relatie met Zijn verbondsvolk.
Nero was vier jaar eerder, in 54 n.Chr., keizer geworden en volgens het British Museum was hij “een van de meest beruchte heersers van Rome, bekend om zijn wreedheid, losbandigheid en excentriciteit.” Tien jaar later zou hij een genadeloze en strenge vervolging van christenen ontketenen.
Paulus onderwees over de enige ware en levende God, wiens liefde voor deze gelovigen nooit zou ophouden, wat er ook met hen zou gebeuren: “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?” (Rom. 8:35). Paulus sloot hoofdstuk 8 af door hen te vertellen dat absoluut niets “ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die in Christus Jezus onze Heer is” (vers 39).
De christenen in Rome vertrouwden waarschijnlijk sterk op deze bemoediging toen Nero hen aan de leeuwen voor de leeuwen gooide, hen op palen spietste, met olie besmeurde en in brand stak om zijn tuinen te verlichten.
Maar hoe zat het met de Joden? Iemand zou kunnen aanvoeren dat God Israël een aantal zware beloften had gedaan die Hij schijnbaar niet nakwam. Wat als de Romeinse gelovigen Hem teleurstelden? Zou Hij hen dan in de steek laten, zoals Hij Israël in de steek leek te laten?
‘Zeker niet!’
Paulus legde vervolgens zijn hart bloot aangaande Israël: “Ik heb grote droefheid en voortdurende smart in mijn hart. Want ik zou wel willen dat ik zelf vervloekt was van Christus voor mijn broeders, mijn volksgenoten naar het vlees, die Israëlieten zijn” (9:2-4).
Zijn hart was gebroken voor zijn volksgenoten omdat hij oprecht van hen hield en wilde dat zij tot redding in Christus zouden komen. Zij waren immers Gods volk, "aan wie de aanneming tot kinderen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst aan God en de beloften toekomen; van wie de vaderen zijn en van wie, naar het vlees, Christus is voortgekomen, die boven allen is, de eeuwig gezegende God. Amen“ (vv. 4-5).
Vervolgens legde Paulus de complexe relatie van Israël met God uit, die het gevolg was van eeuwenlange ongehoorzaamheid, rebellie en hardvochtigheid. Het leek er zeker op dat God hen had verlaten.
Maar ondanks alles wat Israël had gedaan om God te mishagen en te onteren, was de Heer nog niet klaar met Zijn oude volk.
Paulus schreef: ”Zeg ik dan: heeft God Zijn volk verstoten? Zeker niet! Want ook ik ben een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, uit de stam van Benjamin. God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren gekend heeft, niet verstoten” (11:1–2).
Vervolgens voegde hij eraan toe: “Zijn zij gestruikeld, zodat zij gevallen zijn? Zeker niet! Maar door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot jaloezie te brengen” (vers 11). Het feit dat God Israël nog steeds een glorieuze toekomst beloofde, had de Romeinen enorm veel vertrouwen moeten geven in Gods trouw aan hen, ondanks de toenemende vervolging.
Romeinen 9-11 is een verbazingwekkende verhandeling over de trouw van God. Het vat Paulus' duidelijke leer samen aan deze heidense gemeente en aan ons allemaal vandaag de dag: dat God te vertrouwen is. Hij is niet zomaar een mens. Hij zal Zijn beloften aan de Joden en de heidenen niet breken “omwille van Zijn grote naam” (1 Sam. 12:22; vgl. Ezech. 20:44; 36:22).
Later, in een brief aan zijn protégé Timotheüs, verklaarde Paulus: “Ik schaam mij niet, want ik weet in wie ik geloof en ik ben ervan overtuigd dat Hij in staat is om wat ik Hem heb toevertrouwd te bewaren tot die dag” (2 Tim. 1:12).
Gods trouw en liefde
Paulus' diepe liefde voor Israël zou het hart van elke gelovige vandaag de dag moeten zijn. In een commentaar op Romeinen 11 schreef bijbelgeleerde Dr. Charles Ryrie:
Toen Israël Jezus Christus verwierp, verloor het volk zijn bevoorrechte positie voor God, en werd het evangelie ook aan de heidenen verkondigd. Hopelijk zouden de Joden jaloers worden en gered worden (vers 11). Maar de verstoting is slechts tijdelijk. Wanneer de Heer terugkomt, zal het Joodse volk weer worden verzameld, geoordeeld en in genade hersteld en verlost (vers 26).2
De redding ging naar de heidenen omdat Israël struikelde over de evangelieboodschap van zijn Messias. Vanwege het ongeloof van de Joden zijn de heidenen “ingepoot” (vers 17) in het wortelstelsel dat volgens Paulus helemaal teruggaat tot de beloften die God aan Abraham, Isaak en Jakob deed. Het wortelstelsel is Joods; en de heidenen vormen de wilde olijftakken (vv. 17, 24) die zijn geënt op de Joodse beloften.
De gemeente vervangt Israël niet, maar geniet door de Messias van Israël de belofte die God aan Abraham deed dat door hem “alle geslachten van de aarde gezegend zullen worden” (Gen. 12:3).
In de hele Hebreeuwse Schrift (de enige Bijbel die bestond toen Paulus de Romeinen onderwees) belooft God dat Hij Zijn uitverkoren volk nooit zal verlaten of vergeten: “Kan een vrouw haar zuigeling vergeten en geen medelijden hebben met het kind van haar schoot? Zij zouden het wel vergeten, maar Ik zal u niet vergeten. Zie, Ik heb u in de palmen van Mijn handen gegraveerd” (Jes. 49:15-16). Via de profeet Jeremia zei God tegen Israël: “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde” (Jer. 31:3).
Paulus' liefde voor Israël weerspiegelde Gods eigen liefde voor het Joodse volk. Paulus wist wat vergeving inhield, omdat hij het zelf had ervaren. Hij wist dat Israël een grote rol speelde in Gods verlossingsplan voor de mensheid en dat Israël een prachtige toekomst had die veilig en voor altijd in de hemel was verzekerd. En hij wist dat God, op basis van Zijn trouw aan Israël, ook trouw zou zijn aan de gelovigen in Rome.
Tijdens dit tijdperk van de kerk roept God mensen één voor één tot Zich, of ze nu Joods of heiden zijn: “Dezelfde Heer is rijk voor allen die Hem aanroepen. Want iedereen die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered” (Rom. 10:12-13; zie ook Joël 2:32).
Romeinen 9-11 is Gods verklaring dat Hij Zijn beloften aan Zijn volk Israël zal nakomen, wat er ook gebeurt. Deze hoofdstukken onthullen ook Paulus' tedere hart voor zijn broeders en zijn onwankelbare geloof dat we ons, vanwege Gods trouw aan Israël, niet hoeven te vrezen om ons aan Hem over te geven als levende offers. Hij is ons volledige vertrouwen waard.
Tom Simcox is trainingscoördinator voor kerkelijke bedieningen en bijbeldocent voor The Friends of Israel Gospel Ministry.