www.wimjongman.nl

(homepagina)


De Trans-Dimensionele overvallers - UFO's?

door Gary Stearman - 26 juni 2021

Wat moeten wij als Christenen denken, wanneer regeringen over de hele wereld openlijk beginnen toe te geven dat zij het fenomeen van UFO's en Ruimtewezens hebben bestudeerd. En laten we eerlijk zijn, wanneer we televisievideo's zien van ruitvormige voertuigen die komen van wapencamera's aan boord van een F-18 van de marine, dan moeten we wel een tweede blik werpen. Wat meer is, deze vreemde vaartuigen vliegen op manieren die onmogelijk zijn voor onze gevechtsvliegtuigen. Ze zijn veel sneller en wendbaarder ... geklokt op enkele duizenden km/uur! Ze zijn in staat om op topsnelheid in de oceaan te duiken. Dat zou natuurlijk het gemiddelde gevechtsvliegtuig in een milliseconde tot brokstukken reduceren. En dan komen ze weer de lucht in, even snel bewegend als voorheen!

De onuitgesproken conclusie is dat we worden bezocht door wezens van andere planeten, misschien andere melkwegstelsels.

Personeel van het leger en andere regeringsinstanties zijn in televisieprogramma's verschenen en verkondigden kalm dat zij inderdaad deze vreemde voertuigen al jaren bestuderen. Iedereen die dit onderwerp volgt, weet dat vanaf Roswell tot heden, honderden boeken en video's hebben geschreeuwd over de realiteit van de ruimtewezens. Ze worden onder andere de "grijze", "reptielachtige", "insectoïden" en witgeklede, blonde "Nordics" genoemd, die meerdere klassen van buitenaardse wezens vertegenwoordigen. Ze komen in "UFO's". Het zijn geen ruimtereizigers, maar de oude goden in een nieuw kostuum.

Onlangs heeft het Chinese leger toegegeven dat de vreemde vliegende machines en hun inzittenden echt zijn. Uit hun verklaringen blijkt een algemeen geloof in bezoekers van andere planeten.

Voeg daarbij de pop-cultuurfilms en -video's waarin mutanten en bovenmenselijke krachten worden afgebeeld, en je hebt de basis voor een nieuw geloofssysteem: "De buitenaardsen zijn onze goden en ze zijn hier om ons te redden van onszelf tijdens de donkere jaren van een komende apocalyps! Over de hele wereld beginnen mensen het ermee eens te zijn: "Ze zijn echt!" Ze laten zo'n verklaring meestal volgen door een conclusie: Als ze echt zijn, moeten ze van andere zonnestelsels zijn, misschien andere dimensies. Dit brengt weer een verscheidenheid aan geloofssystemen voort, die geen van allen de Here God eren, de Schepper van de hemelen en de aarde. Hij is de enige, alomtegenwoordige, almachtige Heerser van het Universum. Zoals Jesaja schreef: "Hebt gij niet geweten? Hebt gij niet gehoord, dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, niet verflauwt, noch vermoeid is? Zijn verstand is niet zoekende" (Jes. 40:28).

En toch is het hele zonnestelsel in oorlog sinds de zonen van God Satans corrupte leiderschap volgden in een opstand tegen de Heer. Zo werd het model geschapen voor wat wij nu als "normaal" beschouwen. De geschiedenis is afgetekend in een keten van veroveraars en dictators die naar de aarde kwamen en als "goden" werden beschouwd.

Een vroegere invasie van de planeet aarde

De wereldmaatschappij is doorspekt met opstand, invasies, oorlogen en rampen. Doen alsof de aarde een vredige plaats is, gaat voorbij aan ontelbare lokale en wereldwijde oorlogen, die terug te voeren zijn tot de gevallen engelen en hun humanoïde nakomelingen. (Herinner je je die "zonen van God" die "trouwden" met de "dochters van de mensen"?)

De oorspronkelijke opstand van Satan bracht een wereldwijde catastrofe. Hij en zijn volgelingen waren al gevallen en hergroepeerden zich toen God hem toestond Eva te verleiden op de herstelde aarde. Daarna volgden zo'n zestien eeuwen van zonde en interactie van de mensheid met de gevallenen - de Nephilim. Aan die periode kwam een einde door de grote overstroming van Noach.

Het Boek Henoch vermeldt hun oorspronkelijke daad zoals begaan door de volgelingen van Azazel. Anderen kwamen achter hen aan ... opstandige engelen geïncarneerd als reuzen.

De Joodse geschiedschrijver Josephus schreef de beroemde woorden: "... want vele engelen Gods gingen met vrouwen om en verwekten zonen die onrechtvaardig bleken te zijn, en verachters van al wat goed was wegens het vertrouwen dat zij hadden in hun eigen kracht, want de overlevering is dat deze mannen deden wat leek op de daden van hen die de Grieken reuzen noemen." [Ant., I, iii, 1].

Het is bijzonder opmerkelijk dat het woord "reuzen" hier komt van het Griekse woord "titanen". De Grieken beschouwden hen als individuele mensen: Om er maar een paar te noemen: Uranus, Gaia, Cronus, Zeus, Hera, Poseidon, Hades, Athena, Apollo ... en ga zo maar door. Voor de Romeinen waren dat Jupiter, Juno, Neptunus, Ceres, Minerva, Apollo, Diana, Mars, en vele, vele anderen. Het waren allemaal variaties van de oude Soemerische, Babylonische en Phoenicische goden, zoals Anu, Enlil, Dagan en Baal Hamon.

Het punt is: De "oude goden" werden nooit als "mythisch" gezien. De Bijbel zelf verschaft de basis voor de bewering dat zij vanuit de hemelen naar de aarde kwamen.

Men kan dus zeggen dat de Titanen van Josephus de planeet Aarde binnenvielen. De geschiedenis noemt hen 'mythisch'. Dat waren ze niet. Zij waren echt. Verhalen over hen zijn misschien verfraaid, maar ze waren echt.

De wereldwijde stammenverering weerspiegelt hetzelfde thema: De oude draak, zo prominent in onze Bijbel, wordt aanbeden door de Chinezen. In feite wordt hij altijd afgebeeld terwijl hij een vliegende schijf achtervolgt. In onze cultuur zou dat een "vliegende schotel" worden genoemd. Oosterse aanbidders zeggen dat wanneer hij die eindelijk verovert, zijn oude krachten zullen terugkeren. Hij is echt!

Tribale aanbidding in Afrika, India en het verre Oosten, aanbidt een groot aantal "goden". Ze worden als echt beschouwd. En dat zijn ze ook.

In het Westen heeft een nieuwe klasse van "goden" zijn lelijke kop opgestoken in de vorm van "UFO-aliens," gezien door duizenden, nu ook volgens hun eigen getuigenis, door ons leger. Ze zijn echt, maar ze komen niet van andere sterrenstelsels of melkwegstelsels. Het zijn dezelfde oude indringers, zo goed beschreven in de Schrift. "Buitenaardsen' dat is onze nieuwe mythologie.

De Hyperdimensionale Bijbel

Maar komen zij niet uit andere dimensies? Het Bijbelse antwoord is: "Ja." Door de hele Bijbel heen worden Satan en de demonen altijd afgebeeld als levend in een dimensie net buiten ons zicht, maar toch aanwezig. De "Oude Slang" beheerst de gebieden net boven het aardoppervlak. Zijn heerschappij is uniek ... een soort doorlopende rondgang door de wereld, vanuit het perspectief van de atmosferische hemelen. Zoals Paulus schrijft:

"Waarin gij in het verleden gewandeld hebt, naar de loop dezer wereld, naar de overste van de macht der lucht, de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid" (Efeze 2:2).

Paulus wist maar al te goed dat de hemelen een myriade van duistere en kwade volgelingen van Satan verbergen, die hen opdraagt om kwade daden te verrichten. Zij zetten de mensheid op geestelijk niveau aan tot het verrichten van allerlei slechte daden. Zij zijn echt, maar buiten de gewone menselijke waarneming in een andere dimensie.

Benadrukt moet worden dat Paulus, nadat hij de opgestane Christus op de Damascusweg had ontmoet, meer dan vertrouwd was geraakt met de hogere dimensies waarin de Heer werkzaam is. Ter voorbereiding op zijn bediening, had hij meer dan drie jaar gemeenschap met de Heer. (Zie het eerste hoofdstuk van Galaten.) Hij kwam tot het inzicht dat daar de zichtbare wereld verbonden is met de hemelen, en met God. In feite laat hij dit doorschemeren in een verklaring in Efeziërs:

"Opdat Christus door het geloof in uw harten woont; opdat u, geworteld en gegrond in de liefde, met alle heiligen mag doorgronden, hoe groot de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte is" (Efeze 3:17).

Hoeveel dimensies zijn er? Volgens Paulus zijn het er vier! Het vierde woord in deze verklaring is het Griekse, hupsos. Het betekent "hoogte", "hoge plaats", of het kan zelfs betekenen "de ultieme hoogte, de hemelen". Paulus erkent dus dat ons begrip van deze wereld onvolledig is zonder kennis van de vierde dimensie ... de hemelen!

In die dimensie wemelt het heelal van leven van allerlei aard... engelen, serafijnen, cherubijnen en anderen. Zij zijn de onzichtbaren. Toch zijn zij in staat, wanneer de gelegenheid zich voordoet, onze dimensie binnen te treden en volkomen zichtbaar te worden.

Paulus schrijft: "Want wij worstelen niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de heersers van de duisternis van deze wereld, tegen de geestelijke boosheden in de hemelse gewesten." (Efeze 6:12).

Om dit punt af te ronden, zegt Paulus het in duidelijke taal:

"Ik heb meer dan veertien jaar geleden een mens in Christus gekend, (of hij in het lichaam is, kan ik niet zeggen, of uit het lichaam, kan ik niet zeggen: God weet het;) zo iemand is opgenomen in de derde hemel. En ik heb zulk een mens gekend, (of hij in het lichaam was, of uit het lichaam, kan ik niet zeggen; God weet het); hoe hij in het paradijs werd opgenomen, en onuitsprekelijke woorden hoorde, die een mens niet geoorloofd is uit te spreken. Van zo iemand zal ik roemen; maar van mijzelf zal ik niet roemen, maar wel in mijn zwakheden. Want al zou ik willen roemen, ik zal geen dwaas zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar nu weerhoud ik mij, opdat niemand mij hoger acht dan hetgeen hij van mij ziet, of van mij hoort" (II Kor. 12:2-6).

Zijn doel hier is niet om te zwelgen in de ervaring, of zelfs om op te scheppen dat hij de hemel had gezien. Het was om de bovennatuurlijke (multi-dimensionale) basis van de Schrift te bekrachtigen, en om gelovigen te verzekeren dat het hun toekomst was, en de gezegende hoop van de Kerk.

De hel is een andere dimensie

Soms, in duistere, occulte verhalen, of toevallige ontmoetingen met demonische fenomenen, ervaren we een golf van angst die in het perspectief van Gods liefde moet worden geplaatst. De niet-geestelijken lachen gewoonlijk om het idee van een wereld van demonen, en degraderen hen tot het niveau van mythe of fantasie. Maar in onze voortgaande discussie over de bijbelse tijd-ruimte, moeten we openhartig ingaan op de bezigheden en de uiteindelijke bestemming van de demonen. Jezus en de apostelen hebben heel duidelijk gemaakt dat we niet naïef moeten zijn over de wereld van de duisternis.

Er is altijd een oorlog aan de gang. Het wordt opgevoerd tussen deze dimensie en die welke net buiten ons gezichtsveld is. In de aardse gebieden gaan oorlogen gepaard met soldaten, spionnen, verraders, geld, politiek en allerlei verraad. En zo is het ook in de geestenwereld.

Zoals de Bijbel het grote conflict beschrijft, zijn de legioenen van de hel erop uit om heimelijk de dimensie te ondermijnen en openlijk de dimensie te overvallen die wij kennen als onze dagelijkse werkelijkheid. Zij worden het best omschreven als trans-dimensionale overvallers. Omdat onze wereld bevolkt is met gevallen wezens, beschouwen deze overvallers ons als vrij wild. Zonder de dekking van de Heilige Geest van de Heer, zijn menselijke wezens heel kwetsbaar voor hun listen.

Demonen zijn niet dom. Zij hebben vele methoden, regelingen en trucs. Hun modus operandi is om een punt van zwakte te ontdekken en daar binnen te gaan. Als ze binnen zijn, bevorderen ze de zaak van hun heer, Satan. Ze zijn georganiseerd onder zijn leiding, via een aflopende hiërarchie van wezens, in het Grieks Archons genoemd: Archons (vorsten), Exousions (autoriteiten), Kosmokrators (heersers) en Pneumatikons (duistere geestelijke strijders).

Hun "Modus Operandi"

Hun hiërarchie is geheel gewijd aan het dwarsbomen van het verlossende plan van de Heer. Hun onzichtbare dimensie lijkt geconcentreerd rond de planeet aarde, hoewel het zich kan uitstrekken tot in de verre uithoeken van het zonnestelsel. Hun leider handelt in de veronderstelling dat hij de heer van de planeet is. God schijnt hem dat mandaat te hebben verleend. Satans omgang met Job getuigt er overvloedig van dat hem een aards domein is verleend. De Heer stond hem toe Job te kwellen, maar niet om hem van het leven te beroven:

"En de HERE zeide tot Satan: Zie, alles wat hij heeft, is in uw macht; maar leg uw hand niet op hem. Alzo ging Satan uit van de tegenwoordigheid des HEEREN" (Job 1:12).

Satan opereert als een geestelijke overheerser. Maar de duistere geesten die zijn lakeien en ondergeschikten zijn, lijken te functioneren als een bureaucratie. Zoals de meeste aardse bureaucratieën, wordt efficiëntie opgeofferd aan slaafse gehoorzaamheid. Men krijgt sterk het gevoel dat de gevallenen van deze wereld op geen enkele manier gelukkig of gezegend zijn. Integendeel, zij functioneren als automaten, die de stappen in gehoorzaamheid uitvoeren, terwijl zij tegelijkertijd wanhopig op zoek zijn naar een oplossing voor hun eigen ellendige toestand.

Hun dagelijks functioneren is het materiaal van de geschiedenis: Het Boek Henoch opent met de 200 rebellerende engelen onder leiding van Azazel. De Grieks-Romeinse geschiedenis is gebaseerd op de Titanen en de Olympiërs, goden die de mensheid verwoestten en vervolgens uit de geschiedenis verdwenen. De goden van het Midden-Oosten en het Verre Oosten gedroegen zich op dezelfde manier, zowel voor als na de zondvloed.

Op dit moment ... in het tijdperk van de Kerk ... houdt de Geest van de Heer hen op de achtergrond. Maar zo nu en dan komen ze tevoorschijn tijdens een van hun duivelse missies. "Moderne" waarnemingen van hun activiteiten worden meestal toegeschreven aan "buitenaardsen." Maar dat zijn ze niet. Ze zijn ontstaan in de omgeving van de planeet Aarde, en zijn hier gebonden.

In het Nieuwe Testament hebben we een uitstekend voorbeeld van hun situatie. Daar vinden we een verhaal waarin demonen oog in oog komen te staan met Jezus. In het proces ontdekken we de manier waarop Hij het probleem van hun bestaan ziet:

"En toen Hij aan de andere zijde gekomen was, in het land der Gergesenen, ontmoetten Hem twee duivelen, uit de graven gekomen, zeer hevig, opdat niemand langs dien weg zou gaan.

"En zie, zij riepen uit, zeggende: Wat hebben wij met U te doen, Jezus, gij Zoon van God? Zijt Gij hierheen gekomen om ons te kwellen vóór de tijd?

"En er was een eind van hen vandaan een kudde zwijnen die zich aan het voeden waren.

"Toen smeekten de duivels Hem, zeggende: Indien Gij ons uitdrijft, laat ons dan weggaan in de kudde zwijnen.

"En Hij zeide tot hen: Ga heen. En toen zij uitgedreven waren, gingen zij in de kudde zwijnen; en zie, de gehele kudde zwijnen liep met geweld van een steile plek af de zee in, en kwamen om in het water.

"En zij, die hen hoedden, vluchtten en gingen de stad binnen en vertelden alles en wat er gebeurd was aan de van duivelen bezetenen.

"En zie, de ganse stad kwam Jezus tegemoet, en toen zij Hem zagen, verzochten zij Hem, dat Hij uit hun gebied zou weggaan" (Mattheüs 8:28-32).

Demonen kennen de tijd

Dit voorval, hier opgetekend door Mattheüs, en ook door Marcus en Lucas, geeft ons een opmerkelijk beeld van de verhouding tussen de Heer van het heelal en de scharen van verdorven boze geesten die in de wereld der mensen rondwaren.

In alle drie de verhalen komt het voorval onmiddellijk nadat Jezus in Galilea had gepredikt. Hij en zijn discipelen gingen in een boot met de bedoeling het Meer van Galilea over te steken. Een storm stak op en dreigde hun kleine vaartuig te doen zinken, maar Jezus bedwong de winden. De zee kalmeerde en zij voeren naar de oostkust van de zee.

Aangekomen in een klein kustplaatsje genaamd Gergesa (dat er vandaag de dag nog steeds is als Kursi), troffen zij twee door demonen bezeten mannen aan. Deze mannen worden beschreven als "buitengewoon woest," van het Griekse woord, chalepos. Het betekent "moeilijk te hanteren, of razend krankzinnig." Zij zijn bezeten door demonen, geesten die normaal gesproken uit hun lichaam treden, maar die de lichamen van levende wezens proberen te bewonen. In een episode die wij later zullen onderzoeken, beschrijft Jezus hen als zwervend in een woestijn, op zoek naar een thuis. Wij kunnen de precieze aard van deze "woestijn" niet kennen, maar één ding is zeker. Het is geen aangename plaats. Maar hoe ondraaglijk het ook moet zijn, het is nog altijd beter dan hun uiteindelijke bestemming in de poel des vuurs. Het verhaal van de ontmoeting van de mannen met Jezus maakt dit overduidelijk.

Het eerste en meest verbazingwekkende dat we in het verhaal ontdekken is dat de demonen Jezus herkennen. De mensen van Gergesa en Gadara zeker niet. Gadara, dat in het verslag van Marcus en Lucas over deze episode als hoofdstad van de plaatselijke bevolking wordt genoemd, ligt ongeveer zes mijl ten oosten van het meer. Deze regio, werd "De Decapolis" genoemd. Haar Aramese bevolking bestond uit een veelheid van heidenen die de ongelukkige erfgenamen waren van generaties van Seleucidische overheersing. Demonische kracht stijgt altijd tot zijn grootste omvang in zo'n cultuur. En in deze eenvoudige ontmoeting leren wij dat in de dimensie van de duistere geesten, er algemene kennis is van de geestelijke strijd die woedt net buiten het gezichtsveld van de gewone mens.

Denk je eens in... de demonen kenden niet alleen de ware identiteit van Jezus, zij erkenden Hem als de "Zoon van God". Zelfs zijn naaste discipelen waren niet tot het besef gekomen, dat Hij de vleesgeworden God was. Hoewel zij een flauw vermoeden hadden van Zijn status, dachten zij op dit moment nog steeds aan Hem als de politieke "Messias ben David", die gekomen was om Davids troon te herstellen en hun heidense onderdrukkers te verslaan.

Noch de Joden, noch de heidenen van die tijd waren tot het besef gekomen van Zijn ware identiteit. In het hele Oude Testament wordt de term slechts één keer gebruikt, in het boek Daniël, waar de drie Hebreeuwse mannen werden gebonden en in Nebukadnezar's vurige oven geworpen. Daar verscheen met hen een vierde man, die Nebukadnezar zelf beschreef als hebbende de gestalte van de "Zoon van God".

In het Nieuwe Testament wordt deze titel voor het eerst gebruikt in het vierde hoofdstuk van Mattheüs, waar Jezus door de duivel wordt verzocht. Tot tweemaal toe noemt de oude slang Hem de "Zoon van God". Deze incidenten vertellen ons dat de demonische wereld van bovenaf de waarheid over Jezus kende. Zij wisten dat Hij naar de aarde was gekomen met een missie als de Zoon van God, om deze met zonde bezoedelde plaats te verlossen. En zij wisten dat als Hij in deze missie zou slagen, zij verdoemd waren. Zoals de engel Gabriël aan Maria vertelde, zou deze titel Zijn incarnatie vergezellen:

"En de engel antwoordde en zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genaamd worden" (Lukas 1:35).

De demonen waren duidelijk goed op de hoogte van de implicaties van deze gebeurtenis. Achteraf gezien lijkt het erop dat zij opmerkelijk goed op de hoogte waren van zowel Zijn identiteit als Zijn macht. In het vijfde hoofdstuk van Johannes vinden we bijvoorbeeld een uitspraak waarvan de implicaties vaak over het hoofd worden gezien. De mensheid moet zich afvragen wat de draagwijdte ervan is. De demonen kennen het als een levende, moment-voor-moment realiteit:

"Want de Vader oordeelt over niemand, maar heeft het oordeel aan de Zoon toevertrouwd:

"Opdat alle mensen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet, die Hem gezonden heeft.

"Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie mijn woord hoort en gelooft in Hem die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en zal niet veroordeeld worden, maar is overgegaan van de dood in het leven.

"Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De ure komt, en is nu, dat de doden de stem van Gods Zoon zullen horen; en die horen, zullen leven.

"Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelf, alzo heeft Hij de Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelf;

"en heeft hem ook het gezag gegeven om recht te spreken, omdat hij de Zoon des mensen is.

"Verwondert u niet, want het uur komt, waarin allen, die in de graven zijn, zijn stem zullen horen,

"En zullen tevoorschijn komen, zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens; en zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis" (Johannes 5:22-29).

Deze opmerkelijke passage verkondigt vrijmoedig de gelijkheid van de Zoon met de Vader. Maar het begint met een verklaring die de demonen maar al te goed kennen. Namelijk, dat de Vader alle oordeel onder de jurisdictie van de Zoon heeft geplaatst. Jacobus laat er in zijn brief geen twijfel over bestaan dat de demonen begrijpen dat de rechtvaardige Rechter op een dag zeker de straf zal uitdelen die zij verdienen:

"Gij gelooft dat er één God is; gij doet het goed; ook de duivelen geloven en beven" (Jakobus 2:19).

En wat geloven zij precies? Uit hun geroep op de oostelijke oever van het meer blijkt duidelijk dat zij weten van God de Vader en Zijn Zoon. Dit betekent dat zij ook moeten weten dat Hij de Schepper is, en de Jehovah van het Oude Testament. Zij wisten van Zijn menswording, en moeten zich over alle vertakkingen daarvan hebben verwonderd. Zij wisten waarschijnlijk niet dat Hij Zich op Pesach zou laten kruisigen, als "... het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt" (Johannes 1:29).

Maar ze wisten zeker dat deze wereld nooit meer dezelfde zou zijn, nu Hij gekomen was.

Voor welke tijd?

Hun vraag aan Jezus ("Zijt Gij hierheen gekomen om ons te kwellen vóór de tijd?") openbaart, dat zij wisten dat Hij hen zou straffen op een vastgestelde, toekomstige tijd. Eigenlijk is het woord "tijd" hier vertaald uit het Grieks kairos. Dit woord wordt gebruikt om een tijd aan te duiden, een tijdsperiode waarin een gebeurtenis of een reeks van gebeurtenissen gepland is om te gebeuren. Het spreekt van iets dat lang verwacht wordt en zeker zal gebeuren. Het spreekt niet van duur, maar van verwachting.

Het is meer dan duidelijk dat de demonen verwachten op een bepaalde toekomstige tijd geoordeeld te worden. Dat wil zeggen, zij wisten dat Zijn eerste komst niet in een oordeel was. Zij gaven uiting aan hun schrik en verbazing dat Jezus was verschenen, oog in oog met de mensen die zij bezeten hadden.

Over welke "tijd" hadden zij het eigenlijk? Met andere woorden, wanneer zal de Zoon van God oprukken ten oordeel? Het is duidelijk dat het de Dag des Heren is, door Jezus aangeduid als de Grote Verdrukking, die in Openbaring 14:7 "het uur van zijn oordeel" wordt genoemd.

Onder de geestenwezens van de hemel is hun "tijd" al eeuwenlang bekend. En op aarde, vanaf de dageraad van het menselijk ras, is het geprofeteerd als de komst van de Heer. Wij noemen het "de wederkomst". Sinds Zijn eerste komst hebben wij een vrij goed idee van hoe de gebeurtenissen van het oordeel zullen verlopen. Hoogstwaarschijnlijk kenden de duistere geesten de bijzonderheden van Zijn menswording en opstanding niet. Evenmin wisten zij van de daaropvolgende vorming van Zijn geroepen lichaam van gelovigen, de kerk.

Maar zij wisten dat Hij zou komen. En dat wisten ook de vroegste leden van Adams familie:

"En Henoch ook, de zevende van Adam, profeteerde hiervan, zeggende: Zie, de Here komt met tienduizenden van zijn heiligen,

"om over allen het oordeel uit te spreken, en om allen, die goddeloos zijn onder hen, te overtuigen van al hun goddeloze daden, die zij goddeloos begaan hebben, en van al hun harde uitspraken, die goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben" (Judas 14, 15).

De demonen zijn duidelijk op de hoogte van deze toekomstige tijd. En de demonen die Jezus die dag ontmoetten, waren zeer bevreesd en smeekten Hem hen niet te werpen in een plaats vanwaar zij niet zouden kunnen terugkeren. Blijkbaar had Jezus hen naar donkere kamers van gevangenschap en kwelling kunnen sturen.

Maar zij smeekten Hem om, wanneer zij uitgeworpen waren, bezit te mogen nemen van een nabijgelegen kudde zwijnen. Dit deed Hij, en toen de demonen die varkens bezaten, stormden zij als gekken een helling af de zee in. Kennelijk hadden zij zelfmoord gepleegd.

Droge plaatsen

Waarom? Omdat, hoe oncomfortabel hun huidige situatie als ronddwalende geesten ook was, het nog altijd te verkiezen was boven gevangenschap ... of erger. Eigenlijk weten we niet echt wat Jezus van plan was met hen te doen.

Maar een groot deel van Zijn openbare bediening was gewijd aan het uitdrijven van demonen. In feite hadden de wijzen van het oude Israël niet altijd geleerd dat de Messias kon worden herkend aan zijn vermogen om de stomme demon uit te drijven. Deze duistere geest heeft de macht om een persoon volledig in zijn macht te krijgen, zodat hij niet meer kan spreken. Jezus volbracht deze prestatie, zoals opgetekend in Mattheüs 12:22:

Toen werd er iemand bij Hem gebracht die door een demon bezeten was en die blind was en niet kon spreken; en Hij genas hem, zodat hij die blind was en niet had kunnen spreken zowel kon spreken als zien.

De menigte die deze verbazingwekkende gebeurtenis aanschouwde, eiste onmiddellijk dat Jezus als Messias zou worden erkend. De Farizeeën daarentegen beschuldigden Jezus ervan Beëlzebub te hebben aangeroepen om de demonen uit te drijven.

In de dialoog die volgde, berispte Jezus de Farizeeën, die eisten dat Hij een teken zou geven om Zijn Messiaanse claim te bevestigen. In zijn kritiek beschreef Hij het verschijnsel van demonische bezetenheid. Hij vergeleek Israël met een man die van een demon was gezuiverd, maar die vervolgens terugkeerde om opnieuw zijn intrek te nemen. Omdat hij zich op zijn gemak voelt, nodigt deze demon zijn beste vrienden uit om zijn aantrekkelijke verblijfplaats te komen delen!

Het Israël van Jezus' dagen was opnieuw vervallen tot afvalligheid en afgoderij. Dit maakte het land kwetsbaar voor demonische aanvallen. In het verleden waren er opwekkingen geweest, maar de demonen van satanische aanbidding keerden terug ... eerst één, dan velen:

"Als de onreine geest uit de mens is, wandelt hij door dorre plaatsen, zoekt rust, en vindt er geen.

"Dan zegt hij: Ik zal terugkeren in mijn huis, vanwaar ik gekomen ben; en als hij gekomen is, vindt hij het leeg, geveegd en opgeruimd.

"Dan gaat hij heen en neemt zeven andere geesten met zich mee, die goddelozer zijn dan hijzelf, en zij gaan naar binnen en wonen daar; en de laatste toestand van die mens is erger dan de eerste. Zo zal het ook zijn met dit goddeloze geslacht" (Mattheüs 12:43-45).

Demonen lijken de menselijke woonplaats te beschouwen als een huis, misschien als een thuis. Jezus verwijst naar hun natuurlijke woonplaats als "droge plaatsen". Men denkt aan kale woestijnen, waar geen troost te vinden is. Er is alleen schril ongemak, zonder voorzieningen van welke aard dan ook. Voedsel, water, onderdak en het gevoel ergens thuis te horen zijn totaal afwezig. Demonen dwalen rond in een vijandig land, het land van de hel, of Hades.

We moeten onmiddellijk denken aan de rijke man in de Hades (Lucas 16:19 e.v.), die gekweld werd en verlangde naar zelfs maar een druppel water om zijn tong te koelen. Net als de demonen was de rijke man overgebracht naar een plaats waar hij geen rust had, in afwachting van het laatste oordeel.

Wat is de hel?

Zoals we vaak hebben opgemerkt, is de onderwereld een zeer reële plaats. In het Oude Testament, is het een plaats van wachten. Sheol is zowel de plaats van Abrahams verblijf als de woonplaats van gevangen geesten. Het lijkt een parallelle dimensie die heel dicht bij de dimensie ligt die wij werkelijkheid noemen. Tussen ons en het gebied van de geesten is de sluier vrij dun.

Een uitstekende illustratie hiervan vinden wij in het leven van Israëls oude koning Saul. Omdat hij de opdracht van de Heer om Amalek te vernietigen niet had uitgevoerd, werd hij van de troon gestoten en vervangen door David. Vanaf dat moment was hij geobsedeerd door de gevolgen van zijn eigen falen, en van Israëls daaropvolgende rampen. De profeet Samuel, op wie hij diep had vertrouwd voor advies en geestelijke raad, was onlangs gestorven. Saul was ontroostbaar. Op de een of andere manier wist hij dat hij met Samuël moest spreken.

Wanhopig bezocht hij een vrouw in Endor, die een "waarzeggende geest" had. In moderne termen, zouden we haar een geesten-medium noemen. Zij beoefende de onrechtvaardige kunst van "necromantie", het oproepen van de geesten van de overledenen. Met de hulp van een binnendringende demon was zij in staat met de onderwereld te communiceren. Saul, die kort daarvoor alle necromanten uit het land Israël had verbannen, wist heel goed dat hij daarmee Gods wet overtrad. Toch gaf hij haar opdracht de geest van de gestorven Samuel terug te brengen:

>"Toen zeide de vrouw: Wie zal ik tot u doen opstaan? En hij zeide: Breng mij Samuel.

"En toen de vrouw Samuel zag, riep zij met luide stem; en de vrouw sprak tot Saul, zeggende: Waarom hebt gij mij bedrogen? want gij zijt Saul.

"En de koning zeide tot haar: Wees niet bevreesd, want wat hebt gij gezien? En de vrouw zeide tot Saul: Ik zag goden uit de aarde opstijgen.

"En hij zeide tot haar: Welke gedaante heeft hij? En zij zeide: Een oude man komt op, en hij is met een mantel omkleed. En Saul bemerkte, dat het Samuel was, en hij bukte zich met zijn aangezicht ter aarde en boog zich.

"En Samuel zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij verontrust, om mij te doen opstaan? En Saul antwoordde: Ik ben zeer benauwd, want de Filistijnen voeren oorlog tegen mij, en God is van mij geweken, en antwoordt mij niet meer, noch door profeten, noch door dromen; daarom heb ik u geroepen, opdat u mij te kennen zou geven, wat ik doen zal" (1 Samuël 28:12-15).

De brutale en eigenzinnige Saul had een boze daad voortgebracht. Samuel was weggerukt uit zijn rustplaats in de sheol... de boezem van Abraham. Dit had niet mogen gebeuren. Door zijn profeten had God duidelijk gemaakt dat de onderwereld onschendbaar moest blijven.

Maar dit opmerkelijke voorval toont ons, dat, indien men verkiest Gods wet te overtreden, het een eenvoudige zaak is de barrière te schenden, die tussen ons en de wereld der geesten staat. Saul had in vermomming het medium er toe gebracht, Samuel op te roepen. Toen hij aankwam, werd - tot schrik van de vrouw - het bedrog ontmaskerd, en een woedende Samuel gaf de ex-koning een afschuwelijk bevel:

"Bovendien zal de HERE ook Israël met u in de hand van de Filistijnen overleveren; en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; de HERE zal ook het heir van Israël in de hand van de Filistijnen overleveren" (1 Samuël 28:19).

De afgezette Saul had een doodvonnis ontvangen. In zijn arrogante egoïsme was hij te ver gegaan. Zelfs na zijn dood sprak Samuel het profetische woord, dat Saul en zijn zonen zouden sterven. En dat deden zij, in een schandelijke nederlaag door de handen van de Filistijnen. Zelfs beroofd van de dood van een krijgshaftige held, viel de gewonde Saul op zijn eigen zwaard.

Het medium van Endor had een verboden deur naar de geestenwereld geopend. In een fractie van een seconde konden de geesten haar in staat stellen, de ware identiteit van Saul te kennen. Toen zij dit had gedaan, schreeuwde zij het uit van schrik, omdat de vorst de laatste tijd alle necromanten uit het land had verbannen. Maar hij verzekerde haar, dat het hem er alleen om te doen was, een audiëntie bij de dode profeet te verkrijgen. Hij vroeg haar wat zij zag, en zij zei hem dat zij "goden uit de aarde zag opstijgen".

In het Hebreeuws gebruikte zij de term voor "goden" of "hemelse wezens" die van onder de aarde (dat wil zeggen, uit sheol) kwamen. Zij schijnt werkelijk geschokt te zijn geweest toen Samuel opstond, met de profetenmantel, de "miel", die een insigne van zijn aardse ambt was geweest.

Zij had geprofeteerd door de "ob", een vertrouwde geest die haar bevelen zou opvolgen, maar Samuel verscheen op een krachtige manier die gezag uitoefende over haar gebruikelijke geestengids. Natuurlijk wist Saul maar al te goed dat de wet van Mozes zijn ongeoorloofde activiteiten streng verbood:

"Er zal onder u niemand gevonden worden, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, of die waarzeggerij bedrijft, of een waarzegger van tijden, of een tovenaar, of een heks,

"of bezweringen doet, of een vertrouwenspersoon is van geesten, of een tovenaar, of een necromant.

"Want allen, die deze dingen doen, zijn de HEERE een gruwel; en om deze gruwelen drijft de HEERE, uw God, hen uit van voor uw aangezicht" (Deuteronomium 18:10-12).

Het verkrijgen van toegang tot verboden machten kan worden bereikt door een verscheidenheid aan occulte praktijken. De zwarte kunsten lopen uiteen van kinderoffers tot astrologie, door drugs veroorzaakte trances, duistere aanroepingen, mediumschap en tovenarij. De Heer heeft ze allemaal verboden.

De redenen lijken duidelijk. De zondige mens verlangt naar macht en gelooft dat hij de krachten en wezens van de andere wereld in zijn eigen voordeel kan manipuleren. In werkelijkheid speelt hij de dwaas. Hij is degene die gemanipuleerd wordt ... door wezens met slechte ervaring, wat teruggaat tot in het verre verleden. Het is voor het eigen welzijn van de mens, dat hij wordt gewaarschuwd weg te blijven van contact met de duistere geesten.

Maar waarom heeft de Heer dat voorhangsel niet zo sterk gemaakt dat het niet kan worden doorbroken? Het antwoord van de Bijbel is dat Satan een of ander voorschrijvend recht heeft op deze planeet. Hij mocht in de Hof van Eden komen om het eerste paar te verleiden. Zijn gevallen engelen mochten deze dimensie binnengaan en het menselijk genoom corrumperen. Zij vermengden zich met de vrouwen van de aarde en brachten een soort monsters voort, waarvan de zielen niet meer te redden waren.

Na de zondvloed van Noach stond hij toe dat dezelfde geesten de aanbidding van de Babyloniërs, Medo-Perzen, Grieken en Romeinen beïnvloedden. In feite hadden de oorspronkelijke bewoners van alle continenten ter wereld systemen van aanbidding gebaseerd op de draak, de slang en de demonen. In China wordt de draak nog steeds verheerlijkt. Als u daaraan twijfelt, ga dan naar het dichtstbijzijnde Chinese restaurant. In de oude Amerika's werd de gevederde slang vereerd als de bron van alle macht.

Tovenaars en sjamanen hebben lang de kunst beoefend om door de verboden sluier heen te dringen. In plaats van het te sluiten, geeft de Heer zijn verlosten de keuze om het te vermijden ... of niet. In Zijn genade geeft Hij de mens de eer om de juiste keuze te maken. En dan, door Zijn Geest, heeft Hij de mens de kracht gegeven om die keuze te handhaven.

De geestenleiders van de Hades hebben blijkbaar de macht om oorlog te voeren, maar het brandpunt van hun aanval is het lichaam van de verlosten. Jezus zei eens duidelijk tegen Zijn discipelen dat deze machten (Hij noemde ze "poorten") een voortdurende bedreiging zouden vormen, maar uiteindelijk zouden worden overwonnen:

"En Ik zeg u ook, dat gij Petrus zijt, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel [hades] zullen haar niet overweldigen" (Mattheüs 16:18).

In de regels van de oorlogsvoering heeft Hij elke vorm van communicatie tussen deze wereld en de onderwereld, d.w.z. de Hades, verboden.

De wachtplaats leeggemaakt

Sinds de opstanding van Christus is de verblijfplaats van Abraham en de ontslapen gelovigen overgebracht naar een andere streek, zodat alleen de verdoemden in de Hades achterblijven. Toen Hij opstond, werd het voorhangsel van Herodes' tempel in tweeën gescheurd. Er was een aardbeving, en "... vele lichamen van de heiligen, die sliepen, verrezen,

"en kwamen uit de graven na zijn opstanding, en gingen in de heilige stad, en verschenen aan velen" (Mattheüs 27:52, 53).

Er is de algemene overtuiging dat Christus, in het proces van het vervullen van alle aspecten van Zijn opstanding, de oudtestamentische heiligen uit de verblijfplaats van Abraham van hun onderwereld-paradijs naar het koninkrijk der hemelen bracht.

De verlosten van het Oude Testament werden opgenomen om te wachten op de algemene opstanding. Vanaf die tijd worden de verlosten die vanuit deze wereld overgaan, onmiddellijk binnengeleid in de tegenwoordigheid van de Heer in de hemel. De geestelijke vervullingen van het offer van Christus hebben dit mogelijk gemaakt.

Zoals Paulus het uitdrukt, begeleidde Christus de gevangenen (de Oudtestamentische heiligen) naar hun hemelse thuis, nadat Hij eerst in de onderwereld was afgedaald om hen te verzamelen. Zelfs de vaders van de vroege kerk spraken de overtuiging uit dat Jezus deze heiligen naar de troon van God had gebracht:

"Daarom zegt hij: Toen hij opgevaren was in de hoogte, heeft hij gevangenen gevangen genomen en de mensen gaven gegeven.

"Nu Hij opgevaren is, wat is het anders, dan dat Hij ook eerst nedergedaald is in de lagere delen der aarde?

"Hij, die nedergedaald is, is ook dezelfde, die opgevaren is ver boven alle hemelen, opdat Hij alle dingen zou vervullen."" (Efeziërs 4:8-10).

Tijdens die afdaling in de Hades versloeg Jezus de archonten en hun gedelegeerde autoriteiten. Misschien hadden de duistere geesten geloofd, dat op een dag zelfs Abraham en de verlosten in hun handen zouden vallen. Maar toen Jezus hun domein binnentrad, ontnam Hij hun elke hoop om de heiligen te bezitten. Hij "bedierf" hen ... nam hun elke hoop op winst of schat weg:

"En de overheden en de machten bedorven hebbende, heeft Hij hen openlijk ten toon gesteld, en daarin over hen getriomfeerd" (Kolossenzen 2:15).

In een triomfantelijke optocht voerde Hij het paradijs binnen in de hemelse gewesten. Achtergebleven in de verwoeste overblijfselen van de onderwereld, kwijnen de geesten nu weg, verwaarloosd te midden van wrakstukken. Zij moeten wel depressief zijn, want Jezus koos ook het moment van zijn grote overwinning om zijn triomf aan te kondigen. Vanaf dat moment kon er geen twijfel meer bestaan onder de verdoemden, dat hun uiteindelijke oordeel nu een zekerheid was:

"Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, de rechtvaardige voor de onrechtvaardige, opdat Hij ons zou brengen tot God, zijnde in het vlees gedood, maar door de Geest levend gemaakt:

"Door welke Hij ook heenging en predikte tot de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam waren, toen Gods lankmoedigheid destijds wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark in voorbereiding was, waarin weinigen, dat wil zeggen acht zielen, door het water gered werden" (1 Petrus 3:18-20).

Toen Jezus in de Hades neerdaalde, was dat als een overwinnende held. Hij verkondigde dat Zijn offer aan het kruis de door de zonde veroorzaakte breuk, zowel in de hemel als op aarde, had bezegeld.

Wij moeten wachten om te weten te komen wat Hij hun werkelijk vertelde. Hoogst waarschijnlijk heeft Hij hun uitgelegd dat Zijn offer de Vader in de hemel had behaagd. Verder moet Hij hun zeker hebben meegedeeld dat Zijn recht op de troon van de planeet aarde nu veilig was gesteld. Satan, hun leider, was door deze actie afgezet. Alles wat overbleef was een "opruiming" onder de mensen op de oppervlakte van de aarde.

In de context van deze verzen leren wij ook dat die ringleiders van de onderwereld daar gevangen zitten, omdat zij in de oude antediluveense wereld met het menselijk ras hebben geknoeid. Wij hebben vaak verhaald over hun misdaden onder de mensen van Noachs dagen.

Hun straf is ondergang, gevangenschap en dood. Hun erfenis is geestelijke en lichamelijke ontaarding. Het residu van hun misdaden regent op aarde neer als nucleaire neerslag. Stormwolken van krioelende demonische geesten wervelen over de aarde, razend van wind en bliksem. Onder de mensen omhullen golven van mist de argelozen en de verdoemden, die stilletjes worden weggevoerd naar de rijken des doods. Hades is om elke hoek van de straat.

Maar het lichaam van Christus is gemachtigd om door mist en storm te lopen, in de zekerheid dat Hij de overwinning al heeft behaald. Deze "hel op aarde" manifesteert zich in het dagelijkse spervuur van zelfbenoemde, arrogante, immorele fraudeurs en misdadigers die door het dagelijkse nieuws paraderen:

"Maar weet ook dit, dat in de laatste dagen gevaarlijke tijden zullen komen.

"Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelf, begerig, opschepperig, hoogmoedig, godslasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, onheilig,

"zonder natuurlijke genegenheid, wapenstilstandsbrekers, valse beschuldigers, onverbeterlijk, woest, verachters van de goeden,

"Verraders, koppig, hoogmoedig, meer liefhebbers van pleziertjes dan liefhebbers van God;

"Die een schijn van godsvrucht hebben, maar de kracht daarvan verloochenen; wendt u van dezulken af" (2 Timoteüs 3:1).

Paulus' profetische uitspraak aan Timotheüs en aan de gelovigen die vandaag leven, heeft een merkwaardig verband met de demonische wereld. Eerder in dit artikel hebben wij teruggeblikt op Jezus' ontmoeting met de door demonen bezeten mannen aan de oostelijke oever van het Meer van Galilea. Zoals eerder opgemerkt, worden zij beschreven als "buitengewoon woest"; van het Griekse woord chalepos.

Deze Griekse term wordt slechts twee keer gebruikt in het hele Nieuwe Testament. De andere plaats is hier, in de brief van Paulus aan Timoteüs. Wanneer hij de term "hachelijke" gebruikt om het voorspelde seizoen van psycho-sociale chaos te beschrijven, is dat vertaald van diezelfde term, "chalepos." Met andere woorden, de razende waanzin van de demonen naast de zee zal de omgevingsnorm worden voor de hedendaagse samenleving. Het demonische zal openlijk zichtbaar worden. Dit besef zou ons bloed kunnen doen stollen, ware het niet voor één feit. Jezus is vandaag net zo machtig en gezaghebbend als Hij was in die oude ontmoeting aan zee. Hij zegeviert.

De dood van Hades

Hades is vandaag de dag nog steeds in werking, maar niet voor lang meer. Haar dagen zijn geteld. Eens waarschuwde Jezus zijn toehoorders dat wie een van de kleine kinderen (een metafoor voor hen die door Christus als kleine kinderen tot God komen) zou beledigen, in het vuur van de hel zou worden geworpen.

Hij zei hun dat als iemands hand, of voet, of oog een aanstoot zou zijn, het beter zou zijn die te verwijderen, dan de hel binnen te gaan met het lichaam intact. Natuurlijk sprak hij metaforisch. De hand kan zowel een daad van liefdadigheid als van diefstal voorstellen. De voet kan ofwel het evangelie van de vrede dragen, ofwel het vuur van de oorlog. Het oog kan liefde of haat overzien; liefdadigheid of hebzucht.

Maar het feit blijft, dat Jezus waarschuwde voor de hel:

"En indien uw hand u doet struikelen, houw hem af; het is beter voor u om verminkt het leven binnen te gaan, dan met twee handen de hel in te gaan, in het vuur dat nooit zal worden geblust:

"Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt" (Markus 9:43,44).

Drie keer herhaalt Jezus de waarschuwing voor het heengaan naar de hel. Drie keer beschrijft Hij het met de krachtige beeldspraak van de onsterfelijke worm en het onuitblusbare vuur. In feite citeert Hij uit het Oude Testament, en de laatste woorden van de profeet Jesaja:

"En zij zullen uitgaan, en de karkassen aanschouwen der mensen, die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden; en zij zullen een gruwel zijn voor alle vlees" (Jesaja 66:24).

Dit is het laatste vers van Jesaja's profetie. Het vertelt over de uiteindelijke bestemming van de geestenwereld, de nieuwe hemel en aarde, en de eeuwige staat van de goddelozen.

Wanneer Jezus Jesaja citeert, beroept ook Hij zich op het visioen van de verre toekomst. In de passage die door Marcus is opgetekend, gebruikt Jezus het woord "hel" drie keer. Alle drie de keren, gebruikt Hij het woord "Gehenna." Hij spreekt niet over de Hades, maar over de uiteindelijke bestemming van de Hades: Gehenna, eens de brandende vuilnisbelt buiten de muren van Jeruzalem, wordt het symbool van de eeuwige poel van vuur.

Bij het laatste oordeel zal zelfs Hades daar vernietigd worden. Bij de Grote Witte Troon zal de Hades (in de volgende verzen "hel" genoemd) zelf in de eeuwig brandende afvalkuil worden geworpen, die "de poel des vuurs" wordt genoemd:.

"En de zee gaf de doden over, die in haar waren, en de dood en de hel gaven de doden over, die in hen waren; en zij werden geoordeeld een ieder naar hun werken.

"En de dood en de hel werden in de poel des vuurs geworpen. Dit is de tweede dood.

"En een ieder, die niet gevonden werd, geschreven in het boek des levens, werd geworpen in de poel des vuurs" (Openbaring 20:13-15).

En dus, net zoals het paradijs naar de hemel werd gebracht, zal de Hades naar de poel des vuurs worden gebracht. Het lijkt erop dat een hele dimensie voor altijd uit de weg zal worden geruimd. De basis van waaruit de transdimensionale overvallers, die wij "demonen" noemen, hun invasies ensceneren, zal er niet meer zijn.

Toen Jezus over de hel sprak, wist Hij al van het laatste oordeel, want Hij was al de laatste Rechter. Laten wij ons hiervan meer en meer bewust zijn, nu de Hades steeds dieper in ons dagelijks leven doordringt.

Nee, ze komen niet uit een ander melkwegstelsel; ze komen uit de donkere dimensies van de hel. En door het volbrachte werk van Christus, hoeven we niet bang te zijn voor hun aanvallen.

Bron: Trans-Dimensional Raiders - The Prophecy Watchers