www.wimjongman.nl

(homepagina)

Islam, onze dodelijkste vijand: De tijd raakt op.

Door Prof. Paul Eidelberg, voorzitter van het Israel-Amerika Renaissance Instituut, Jerusalem en Philadelphia - augustus 2016

Deel 1 -- Deel 2 -- Deel 3 -- Deel 4 -- Deel 5 -- Deel 6

Deel VII. Islamofobie: Feiten en ficties

Opdat de lezer geen foutieve conclusies zal trekken uit onze weliswaar provocerende exposé, is een woord van voorzichtigheid aan de orde. De islam is geen ras, en moslims — soennitische, sjiitische, of Sufi — vormen geen ras, niet meer dan de Joden. Er zijn Kaukasische en Oriëntaalse en Zwarte moslims, net zoals er Kaukasische en Oriëntaalse en Zwarte Joden zijn. De Deense schrijver en historicus Lars Hedegaard, die ten onrechte werd beschuldigd van racisme, heeft terecht gezegd dat aangezien de islam geen ras is, kritiek op de islam geen uiting van racisme of van "islamofobie" kan zijn. Bovendien is de angst voor de islam verre van een fobie, en is het helemaal niet irrationeel gezien de moorddadige houding van de islam naar de niet-moslims toe, zoals de lezer al uit de verschillende bronnen weet aangehaald. Dan is er ook nog het mysterieuze karakter van de islam, zoals Lars Hedegaard opmerkt:

Sommigen zeggen dat het een religie is, anderen dat het een alomvattende ideologie is, die ook een godsdienst bevat; nog weer anderen benadrukken haar culturele normen en de cultureel gevormde praktijken. Sommigen beweren zelfs dat de islam zo veelzijdig is en het daarom onmogelijk is om het te beschrijven. Maar ongeacht iemands aanpak, het moet duidelijk zijn dat de islam geen erfelijke menselijke kenmerken heeft. Als onze westerse vrijheid ook maar iets betekent voor ons, moeten we eisen dat elke volwassen persoon verantwoordelijk zal zijn voor zijn/haar overtuigingen, meningen, cultuur, gewoonten en acties. [i]

Een andere kritische noot: In de zestiende eeuw kreeg de Ash'arite school van de Islam, geïnspireerd door de anti-Hellenistische en Perzische filosoof al-Ghaz (1058-1111), uiteindelijk overwicht over de Hellenistisch georiënteerde Mu'tazilite school van de islam. Weet echter wel, dat de Ash'arites het primaat van de rede hadden, maar ook de opvatting van het verwerpen van Genesis van de schepping van de mens naar het beeld van God (Gen.1:26-27). Deze Ash'arite-theologie, die de islam nu overheerst (en de zogenoemde islamisten), beschouwt het Joods-christelijke concept van een Imago Dei als godslasterlijk! Vandaar dat de regerend school van islamitische theologie ook de vrije wil ontkent, evenals het primaat van de rede, dus haaks staat op het concept van een persoonlijke verantwoordelijkheid die inherent is aan de joods-christelijke ethiek. Dit is niet om te suggereren dat de stervende Mu'tazilite school zich zou kunnen herstellen of te ontbinden en te herzien waar het gaat om het militante imperialisme en de autoritaire leerstellingen in de islam van haar profeet, Mohammed. Wat betekent dat islam haaks staat op het pluralisme van de natiestaat en op elke waarde van persoonlijke vrijheid die gekoesterd wordt in het westen.

Het moet benadrukt worden dat het conflict tussen de islam en het westen dient te worden opgevat, zowel als een intellectueel, maar eveneens als een moreel conflict, in plaats van louter een politiek of etnocentrisch conflict te zijn. Hoewel dit conflict het ernstigste probleem is van onze tijd, heeft het zeker niets te maken met ras of genetica, zoals we al wel weten. De lezer moet niet vergeten dat in dit conflict niets minder op het spel staat dan het voortbestaan van de westerse beschaving. Maar aangezien er verschillende islamitische leiders zijn die schreeuwen: "Dood aan Amerika," en hebben gezworen om "Israel van de kaart te vegen", en verder, dat er talloze mannen, vrouwen en kinderen zijn die de hoogste prijs al hebben betaald in dit conflict over de hele wereld, minachten we deze academische eufemismen, en omwille van de morele duidelijkheid, waarheid en rechtvaardigheid zullen we in schril taalgebruik het veroordelen en de aard ophelderen van de dodelijkste vijand van de beschaving, zoals blijkt uit de getuigenissen van voormalige moslims.

Laten we nu het unieke onderzoek bezien van de eminente Arabist en geleerde Raphael Patai, wiens klassieke boek uit 1976, The Arabische Mind, helemaal niet geëngageerd is. Zijn onderzoek zal elke mogelijke lezer overtuigen dat het streven naar echte en blijvende vrede tussen moslims en Arabieren enerzijds en Israël en de Verenigde Staten — de westerse beschaving — anderzijds, geen rationele, empirische, psychologische fundering heeft, niet ideologisch, noch theologisch. Verklaringen van het tegendeel door commentatoren — ondanks hun respectabele titels of voorkeuren — zijn waanvoorstellingen of uitingen van een versleten welwillendheid, of opzettelijk zelfbedrog (indien al niet gesproken van intellectuele oneerlijkheid), zoals de lezer voor zichzelf wel zal zien. Het essay begint met openhartige opmerkingen die verschenen in 2002, in de latere-9/11 edition van Raphael Patai's boek, de klassieker uit 1976, The Arabische Mind, (herziene versie van 2002). Onze conclusies gelden voor geletterde mensen die niet onwetend zijn over de 9/11 vernietiging van het New York World Trade Center en het vrolijk antwoord van het islam - de wereld van de islam — over de gruwelijke dood van bijna 3000 onschuldige mannen, vrouwen en kinderen als gevolg van die beruchte en niet-uitgelokte aanval op de Verenigde Staten. Deze aanval was begrepen in termen van wat de Twin Towers vertegenwoordigde, een niet-uitgelokte aanval op de gekoesterde waarden van de westerse beschaving, een aanval die het verdiende, naar de mening van sommige doordachte Amerikanen, te komen tot een vernietiging van Mekka en Medina.

Dienovereenkomstig verwerpt het huidige essay het volstrekt hersenloze en leugenachtige karakter van academici die de islam kleuren, of de theologie van hun Schriften, als zijnde een "religie van de vrede". Dit geloof, waardoor academici alsmede politici en diplomaten concluderen dat vrede tussen islam en de joods-christelijke beschaving mogelijk is, heeft geen enkele rationele of realistische fundering. Verwijzend naar de Arabische inwoners van Palestina van voor de Tweede Wereldoorlog, schrijft de Midden-Oosten deskundige Phillip J. Baram: "Wat vaak de waarnemers bijzonder getroffen heeft, was de vaak suïcidale vernielzucht, en dat niet alleen in termen van een levendige oratorium, maar zelfs uitgedrukt tijdens de lokale interne Arabische ruzies: bloedige vetes generaties lang, het rooien van bomen, het verbranden van de graanvoorraden, het vernietigen van putten. Grote afgunst, bijgeloof, talent voor veinzerij gemengd met onwetendheid en arrogantie waren de nevenverschijnselen." [ii]

Zelfs in een wereld vrij van ongelovigen, zouden moslims elkaar bloedig blijven belagen zoals ze sinds de oprichting van de islam al hebben gedaan. Vandaar dat de huidige schrijver zal betogen dat de actualiteit over heel de wereld, evenals het 1400-jaar lange verslag van Arabisch-islamitische genocide en politicide iets is wat gedocumenteerd is door geleerden en staatslieden van verschillende naties, en zelfs door intellectueel bevrijde moslims en Arabieren zelf, hen maakt tot dwazen en leugenaars van Arabisch islamitische apologeten. Deze conclusie wordt grafisch bevestigd als we verder gaan in dit betoog — opzettelijk provocerend om de lezers wakker te laten schrikken uit een timide obscurantisme en leugenachtigheid van de zogenaamde islamitische wetenschap. Echter, om te beginnen met feiten en ideeën die van dringend belang zijn voor het voortbestaan van de beschaving in het algemeen en van Israël in het bijzonder, zal ik beginnen met het ongegeneerd wereldse, ongecompliceerde en relevante onderzoek van Dr. Raphael Patai, De Arabische geest (de paginering verschijnt in de tekst).

Dr. Patai schrijft:

Het oude pre-islamitisch erfgoed van het lex talionis is nog in leven [in de wereld van de islam], en het werkt in op het individu, maar ook op het collectieve vlak [van de islam]. Voor dit laatste is er geen grotere schande dan de nederlaag tegen een vijand, en met name een vijand zoals Israël, de Joden, waarop wordt neergekeken sinds de dagen van Mohammed door de Arabieren, als dhimmis, als een volk dat op de knieën is gebracht en onderworpen... Als het Allahs wil is dat de Arabieren overwonnen worden door een dergelijke vijand, of welke vijand dan ook, is het aan hen om geduldig wraak te plannen, wat alleen hun eer herstellen kan, zelfs als ze lang moeten wachten, een jaar, of indien nodig decennia. Wanneer de verwezenlijking van een dergelijke hoge waarde het doel is, bouwt de druk zich op, totdat het sterk genoeg is om het patroon van inactiviteit te overwinnen. Voorbeelden van dergelijke voorvallen zijn er in overvloed in de Arabische geschiedenis, en van de vastberadenheid om hun Arabische eer te herstellen door het verkrijgen van een overwinning op Israël, wat in de oorlog van oktober [1973] uitmondde, die tot nog toe hun laatste was [dat zegt niets over het Israël-Amerikaanse bondgenoot, als teken voor de islam 9/11 aanslagen op het Amerikaanse vasteland] (xxiii).

Patai zijn inzicht in de Arabische geest is voornamelijk gebaseerd op historische studies die de antropologie en sociale psychologie benadrukken. Dienovereenkomstig, en net als de meeste commentatoren, met inbegrip van de decaan van de westelijke studenten van de Islam, Bernard Lewis, negeert of vermijdt Patai de voortdurende analyse van de theologische invloeden van de Islam op de "Arabische Geest." Dit leidt hem tot een liberale of morele neutrale manier van denken in het verhelderen van de mentaliteit van talloze moslims die allesbehalve liberalen zijn, wat niet betekent dat veel kan worden geleerd over de Arabische geest beginende met de geavanceerde studie van Raphael Patai.

Patai onderstreept terecht dat het meest beruchte aspect van de Arabische geest, haar agressie is, en dat deze agressie de Arabische methode is voor het opvoeden van de Arabische jongens. Hij merkt op dat "een jongen aan de borst gevoed wordt voor twee tot drie jaar; een meisje voor een of twee jaar"(blz. 34). Borstvoeding geeft een directe bevrediging — en is gebruikelijk voor jongens, zodanig dat een jongen en zijn moeder bijna een buideldier relatie hebben. "Een mannelijke baby die huilt, wordt onmiddellijk opgepakt. Dit troostende en rustgevende voor de babyjongen neemt vaak de vorm aan van een behandeling van zijn geslachtsdelen [in de overtuiging dat het 'hem zal helpen een man te zijn onder de mensen'], dit moederlijke strelen van de penis kan doorgaan tot op een leeftijd waaruit de jongen er verschillende herinneringen aan overhoudt gedurende zijn volwassen leven... [inderdaad] erotisch genoegen is iets wat Arabische mannelijke zuigelingen in het algemeen ervaren en wat hen vatbaar maakt om het stereotype van de vrouw te aanvaarden als voornamelijk een seksueel object en een schepsel dat de seksuele verleiding niet kan weerstaan. Het vaakst gestelde doel van vrouwenbesnijdenis (clitoridectomy), dat wordt beoefend in vele delen van de Arabische wereld, is dan ook om de vrouwen 'kalmeren', dat wil zeggen, hun libido" te verminderen (blz. 34). Maar deze islamitische praktijk induceert ook in de mannelijke kinderen een mannelijke dominantie. (p. 52).

Platai biedt een fascinerende observatie, dat de mannelijkheid van Arabische mannen wordt vergroot door de buitengewone inspanningen die Arabische ouders nemen om de Arabische mannen welsprekend te maken in het Arabisch. Voor Arabieren is "welsprekendheid... een prestatie die verwant is aan de verwezenlijking van mannelijkheid", want het vergemakkelijken ervan is niet alleen overdreven, maar ook (tawkid) of de ego-"handhaving" (blz. 52). Bovendien vergroot welsprekendheid de Arabische aanleg, dat wat hij wil of denkt, zich identificeert met de werkelijkheid, een tendens die overdrijving en uitvluchten geeft.

Bovendien geeft welsprekendheid de Arabieren een "bereidheid tot het uitspreken van oppervlakkige overeenkomsten en vluchtige beminnelijkheid, die is bedoeld om de situatie en de ware gevoelens te verbergen" van Arabieren (p. 114). Omgekeerd, wijst Patai erop dat "de Arabische gewoonte van te proberen om een tegenstander te intimideren door verbale dreigementen zo'n bekende eigenschap is in de persoonlijkheid van de Arabieren, dat het wel opgemerkt moet worden door de inheemse of buitenlandse waarnemers" (p. 63). De lezer zal gemakkelijk onderscheiden dat deze kenmerken van de Arabische geest, bevorderlijk zijn voor de mannelijkheid, en daardoor het verlangen bevorderen wordt om anderen te domineren en te overtreffen. Met andere woorden, de Arabische verheerlijking van hun mannelijkheid kan slechts de agressiviteit bevorderen en een lust tot superioriteit.

Patai benadrukt dat "de geneigdheid tot een conflict inherent is aan de Arabisch-islamitische cultuur." Inderdaad, een "interne strijd getuigt zo overvloedig daarvan in alle delen van de Arabische wereld dat men de waarheid die beschreven is over de algemene situatie wel moet onderschrijven. Want het is een feit dat in de interne geschiedenis van elk Arabische land het belangrijkste is: de strijd tussen de twee strijdende partijen op alle opeenvolgende niveaus van de sociale organisatie... Voorbeelden ter illustratie van de gevechtsmentaliteit tussen de dorpen zijn zo talrijk dat het opnoemen eentonig zouden worden" (p. 232). "Tussen de conflicten, zijn lange reeksen van vergaderingen bijeengeroepen met het oog op de verschillen en om resoluties te formuleren over de kwesties van het gemeenschappelijk belang voor alle Arabische Staten, maar het eindigt in de meeste gevallen met nog meer meningsverschillen dan waar ze mee begonnen zijn" (p. 235).

Patai informeert ons dat de voormalige en de in het binnenland zo bewonderde Egyptische president Gamal Abdul Nasser zo ver ging dat hij deze onliberale en omstreden neiging hekelde van zijn eigen landgenoten. 'Hij had nog nooit gehoord,' schrijft hij, "dat een Egyptenaar eerlijk sprak over een andere Egyptenaar, noch een Egyptenaar gezien die zijn hart had geopend voor een pardon, vergeving en liefde naar zijn Egyptische broeders," of die niet "al zijn tijd besteedde aan het neerhalen van de standpunten van een ander Egyptenaar" (p. 235). Amil Imani, de Iraans-Amerikaanse schrijver, die werd geboren in een moslimfamilie, biedt een persoonlijk voorbeeld aan van de twisten waarnaar Patai verwijst:

Mijn niet aflatende zoektocht [om de Islam te begrijpen] nam me mee naar de talrijke bronnen, met allerlei verklaringen. Enkele prezen de islam, specifiek de sjiitische islam, naar de hoogste hemel, evenals hun bewijsmateriaal ter staving van de vleierij die gepresenteerd wordt, maar het laat het feit staan dat zelfs de sjiitische islam is gebroken in niet minder dan honderd verschillende sekten. Ik vond dat het huis van Mohammed zo uitgebreid gebroken was, dat er geen manier was om hoe dan ook, dan iemand van hen zou kunnen vertegenwoordigen wat Muhammad gelanceerd heeft. De soennieten, kijken bijvoorbeeld naar alle sjiieten als ongelovigen, en evenzo labelen de sjiieten de soennieten als verraders van Mohammeds geloof en zijn huishouden. [iii]

Patai concludeert dat het deze rivaliteit is wat resulteert in een oorlogstoestand die deel uitmaakte van de Arabische persoonlijkheid in de pre-islamitische dagen. Op elke niveau is er altijd onenigheid aanwezig geweest, daadwerkelijk of potentieel. Bij de geringste provocatie hebben de gevechten de neiging omdeel van de persoonlijkheid te zijn sinds de Arabische pre-islamitische tijden (p. 238). Nadat de gevechten zijn begonnen, spelen ook "oudere psychologische mechanismen mee, waardoor het vrijwel onmogelijk is voor beide kanten om te stoppen met vechten, tenzij volledig en hopeloos verslagen te worden, of door bemiddeling [niet langdurig] wat een beslechten van het geschil kan bewerkstelligen" (p.239). De voor de hand liggende reden is dit: "Wat heerst in de Arabisch-islamitische cultuur is de persistentie in het streven naar een revanche over eer en wraak, en een bereidheid om te doden voor dat doel" (p. 224); of om het eenvoudiger te zeggen, opvallend onder deze mensen is een meedogenloze lust tot superioriteit.

In dit licht bekeken, is het Westerse idee van "conflictoplossing" volkomen vreemd aan de Arabische cultuur. Islamitische agressiviteit en overmacht met het verlangen naar superioriteit worden echter genegeerd door de westerse staatslieden, waardoor de intellectuele of politieke fixatie op vrede zinloos en fataal is, als het al niet infantiel is. Inderdaad is, zoals de filosoof Lee Harris opmerkte — en wij zullen hem later bespreken — gezien de meedogenloze agressie van de islam, de enige verstandige reactie is een nog grotere meedogenloosheid en dit mandaat — voor vredelievende mensen — een ironisch morele noodzakelijkheid, "moorden voor vrede"!

Zoals reeds aangegeven door Patai, richten de meeste westelijke geleerden, de aandacht niet op de islamitische theologie als de ultieme en vergrotende oorzaak van de Arabische agressie. Evenmin als hij het zal onderwerpen aan een kritische analyse, waarom de islamitische theologie een intrinsieke oorzaak is van de Arabische decadentie. Echter, nu het thema van de theologie is aangeroerd, moet ik de lezer waarschuwen dat ik verwijs naar de dominante Ash'arite-school van de islam, niet naar de Mu'tazilite-school die na de negende eeuw werd onderdrukt. De Mu'tazilite school, die werd beïnvloed door de Griekse filosofie, ontkende niet het primaat van Gods rationaliteit en de betekenis van iemands vrije wil. Dit onderwerp is briljant onderzocht door Robert R. Reilly, en gaat over het sluiten van de islamitische geest, waarvoor de huidige schrijver zeer erkentelijk is, niettegenstaande mijn sterkere maar niet minder nauwkeurige taalgebruik.

Aangezien Patai geen nauwkeurige analyse biedt van de betekenisvolle Ash'arite theologie van de islam als cruciaal voor een diepgaand inzicht in de Arabische geest, wijt hij de Arabische agressie en decadentie niet aan de onderdrukking van de Ash'arite door de Mu'tazilites na de negende eeuw. Integendeel, hij wijst deze decadentie van de Arabische cultuur toe aan het begin van de zestiende eeuw (p. 262), lang na het overwicht van de Ash'arite-islam — de islam die tot op de dag van vandaag heerst. Dit kan Patai's sombere beeld van de Arabische wereld verklaren, een weergave op basis van een niet precieze islamitische theologie, maar onnauwkeurig op het punt van wat hij noemt de "lage staat van de islam op elk gebied van menselijke inspanning" (p. 257). Hij portretteert dus een Arabische mentaliteit en cultuur die doordrenkt is van de "eeuwenoude Arabische deugden van mannelijkheid, agressiviteit, dapperheid, heldhaftigheid, moed en wraakzucht, die al meer dan dertien eeuwen is geprezen door [Arabische] dichters en overlevenden in het bewustzijn van de Arabische, waardoor hij neigt naar het conflict ook als hij [liefdevol] gelooft in de Arabische eenheid en broederschap" (p. 239). Patai vermijdt daarom de vragen naar de rationaliteit van de islamitische theologie, een onderwerp dat aan de orde gesteld is in Reilly's boek over 'Het sluiten van de islamitische geest'. Ik durf bovendien te zeggen, dat van de Patai terloopse of typisch westerse vermindering van de theologische factor, en, omgekeerd, Reilly's accentuering van deze factor, dit de scheiding is tussen het oppervlakkige tegenover een dieper inzicht in het conflict tussen de islam en het Westen! Anders gezegd: Overwegend dat moslims berucht zijn vanwege hun vermeende trots, beschouwen Joden nederigheid (anava) als de hoogste deugd. [iv]

Verder gaan dan Patai's anders zo informatieve analyse van de Arabische geest, zal ik nu aanhalen wat kan worden genoemd een Joodse begrip van de Arabisch-islamitische agressie. Hoewel ik de genetische oorsprong van deze agressie uitsluit, ben ik toch benieuwd of deze agressie biologisch vergroot is door de islamitische cultuur of gedrag. En dat zonder dit te ontlenen uit enig geloof met het in diskrediet geraakte geneticisme van de Sovjet-bioloog Trofim Lysenko. Ik verwerp categorisch elke vorm van racisme. En ik wil inderdaad het feit benadrukken dat zeven eeuwen geleden de Arabische historicus en socioloog Ibn Khaldun (1332-1406) durfde te schrijven dat de Arabieren wrede mensen zijn, en dat "wreedheid" de aard beschrijft, of de aard der zaak van hun karakter (21). Zo ja, dan betekent dit dat de verschrikkingen van het bloedvergieten, en daarom de heiligheid van het menselijk leven, vreemd zijn voor de islam. Dit zal hierna op duidelijke wijze worden geïllustreerd om helder te illustreren de dwaasheid en de zinloosheid van Israëls reeds een eeuw durende inspanningen om vrede te sluiten met de nakomelingen van Ishmael, vooral die bezield zijn door de islamitische theologie.

[i] Zie http://www.radicalislam.org/news/danish-historian-prosecuted-private-speech-against-muslim-honor-violence.

[ii] Phillip J. Baram, The Department of State in het Midden-Oosten-1919-1945 (University of Pennsylvania Press, 1978), 46.

[iii] Zie http://amilimani.com/2012/05/a-perspective-on-islam/#more-1734.

[iv] Zie Paul Eidelberg, Beyond the Secular Mind: A Judaic Response to the Problems of Modernity (New York: Greenwood Press, 1989), ch. 9.

Bron: Israpundit » Blog Archive » Part VII. Islamophobia: Facts and Fictions