www.wimjongman.nl

(homepagina)

Het boek Jubileeën

Jakob trouwt met Lea en Rachel: 1-10. Zijn kinderen bij Lea en Rachel en bij hun dienstmaagden: 11-24. Jakob probeert Laban te verlaten: 25. Maar blijft voor een bepaald loon: 26-28. Jakob wordt rijk: 29-30 (zie Gen. xxix.1,17,18,21-35; xxx.1-13,17-22, 24,25,28,32,39,43; xxxi.1,2).

Hoofdstuk 28

  1. En hij ging verder op zijn reis en kwam in het land in het oosten bij Laban, de broer van Rebekka, en hij was bij hem en diende hem voor Rachel, zijn dochter, een jaarweek.
  2. En in het eerste jaar van de derde jaarweek [2122 AM] zei hij tot hem: 'Geef mij mijn vrouw, voor wie ik u zeven jaar heb gediend.' En Laban zei tot Jakob: 'Ik zal u uw vrouw geven.'
  3. En Laban gaf een feest, en nam Lea, zijn oudste dochter, en gaf (haar) aan Jakob als vrouw, en gaf haar Zilpa zijn dienstmaagd als een dienstmaagd; en Jakob wist het niet, want hij dacht dat zij Rachel was.
  4. En hij ging tot haar in, en zie, zij was Lea; en Jakob was boos op Laban, en zei tot hem: 'Waarom hebt u zo met mij gehandeld? Heb ik u niet gediend voor Rachel, en niet voor Lea? Waarom hebt u mij onrecht aangedaan?
  5. Neem uw dochter, en ik zal gaan, want u hebt mij kwaad gedaan. Want Jakob hield meer van Rachel dan van Lea; want Lea's ogen waren flets, maar haar figuur was erg mooi; maar Rachel had mooie ogen en een mooi en zeer fraai figuur.
  6. En Laban zei tegen Jakob: 'In ons land is het niet de gewoonte om de jongere vóór de oudere te geven. En het is niet juist om dit te doen, want zo is het ingesteld en geschreven op de hemelse tafelen, dat niemand zijn jongere dochter zou geven voor de oudste, maar de oudste geeft men eerst en na haar de jongere - en de man die dit doet, maakt zich schuldig tegenover Hem in de hemel, en niemand is rechtvaardig die dit doet, want deze daad is kwaad voor de Heer.
  7. En gebied de kinderen Israëls, dat zij dit niet doen; laat hen de jongste niet nemen noch geven, voordat zij de oudste hebben gegeven; want het is zeer kwaad.
  8. En Laban zei tot Jakob: 'Laat de zeven dagen van het feest voorbijgaan, en ik zal u Rachel geven, opdat u mij nog zeven jaar moogt dienen, zodat u mijn schapen moogt weiden, zoals u in de voorafgaande jaarweek hebt gedaan.'
  9. En op de dag dat de zeven dagen van het feest van Lea voorbij waren, gaf Laban Rachel aan Jakob, opdat hij hem nog zeven jaar zou dienen, en hij gaf aan Rachel Bilha, de zuster van Zilpah, als een dienstmaagd.
  10. En hij diende nog zeven jaar voor Rachel, want Lea was hem voor niets gegeven.
  11. En de Heer opende de baarmoeder van Lea, en zij werd zwanger en baarde Jakob een zoon, en hij noemde zijn naam Ruben, op de veertiende dag van de negende maand, in het eerste jaar van de derde jaarweek [2122 AM].
  12. Maar de baarmoeder van Rachel werd gesloten, want de Heer zag dat Lea werd gehaat en van Rachel gehouden.
  13. En Jakob ging weer in tot Lea, en zij werd zwanger en baarde voor Jakob een tweede zoon, en hij noemde zijn naam Simeon, op de eenentwintigste van de tiende maand, en in de derde jaar van deze jaarweek [2124 AM].
  14. En weer ging Jakob in tot Lea, en zij werd zwanger en baarde hem een derde zoon, en hij noemde zijn naam Levi, in de nieuwe maan van de eerste maand in het zesde jaar van deze jaarweek [2127 AM].
  15. En Jakob ging in tot haar, en zij werd zwanger en baarde hem een vierde zoon, en hij noemde zijn naam Juda, op de vijftiende van de derde maand, in het eerste jaar van de vierde jaarweek [2129 AM].
  16. En vanwege dit alles benijdde Rachel Lea, want zij baarde niet, en zij zei tot Jakob: 'Geef mij kinderen.' En Jakob zei: 'Heb ik u het bevruchten van uw baarmoeder onthouden? Heb ik u verlaten?'
  17. En toen Rachel zag, dat Lea vier zonen, Ruben en Simeon en Levi en Juda, voor Jakob had gebaard, zei zij tot hem: "Ga in tot Bilha, mijn dienstmaagd, en zij zal zwanger worden, en een zoon voor mij dragen. (En zij gaf Bilha haar dienstmaagd (aan hem) tot vrouw).
  18. En hij ging tot haar in, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon, en hij noemde zijn naam Dan, op de negende van de zesde maand, in het zesde jaar van de derde jaarweek [2127 AM].
  19. En Jakob ging nog een tweede keer in tot Bilha, en zij werd zwanger en baarde Jakob een andere zoon, en Rachel noemde zijn naam Naftali, op de vijfde van de zevende maand, in het tweede jaar van de vierde jaarweek [2130 AM].
  20. En toen Lea zag, dat zij onvruchtbaar was geworden en niet meer baarde, benijdde zij Rachel, en ook zij schonk haar dienstmaagd, Zilpa, aan Jakob als vrouw, en zij werd zwanger en baarde een zoon, en Lea noemde zijn naam Gad, op de twaalfde van de achtste maand, in het derde jaar van de vierde jaarweek [2131 AM].
  21. En hij ging wederom in tot haar, en zij werd zwanger en baarde hem een tweede zoon, en Lea noemde zijn naam Aser, op de tweede van de elfde maand, in het vijfde jaar van de vierde jaarweek [2133 AM].
  22. En Jakob ging in tot Lea, en zij werd zwanger en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Issachar, op de vierde van de vijfde maand, in het vierde jaar van de vierde jaarweek [2132 AM] en zij gaf hem aan een voedster.
  23. En Jakob ging wederom in tot haar, en zij baarde hem twee (kinderen), een zoon en een dochter, en zij noemde de naam van de zoon Zebulon, en de naam van de dochter Dina, in de zevende van de zevende maand, in het zesde jaar van de vierde jaarweek [2134 AM].
  24. En de Heer was Rachel genadig, en opende haar baarmoeder, en zij werd zwanger en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Jozef, op de nieuwe maan van de vierde maand, in het zesde jaar in deze vierde jaarweek [2134 AM].
  25. En toen Jozef werd geboren, zei Jakob tot Laban: 'Geef mij mijn vrouwen en zonen, en laat mij gaan naar mijn vader Izaäk, en laat mij een huis maken; want ik heb de jaren voltooid waarin ik u heb gediend voor uw twee dochters, en ik zal gaan naar het huis van mijn vader.
  26. En Laban zei tot Jakob: "Blijf bij mij voor uw loon, en weid mijn kudde weer voor mij, en neem uw loon.
  27. En zij spraken met elkaar af, dat hij de zwart-gevlekte en witte lammeren als zijn loon zou geven.
  28. En alle schapen brachten voort gevlekte en gespikkelde en zwarte, verschillend gemarkeerd, en zij brachten weer lammeren voort zoals zijzelf, en alles wat gevlekt was, was van Jakob en niet van Laban.
  29. En Jakobs bezittingen vermenigvuldigden zeer sterk, en hij bezat ossen en schapen en ezels en kamelen, dienstknechten en dienstmaagden.
  30. En Laban en zijn zonen benijdden Jakob, en Laban nam zijn schapen van hem terug, en hij bezag hem met kwade bedoelingen.

Bron: Jubilees 28

Hoofdstuk - 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27

Bronpagina: From The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament by R.H. Charles, Oxford: Clarendon Press, 1913
Scanned and Edited by Joshua Williams, Northwest Nazarene College