www.wimjongman.nl

(homepagina)

Wat betreft de tijden en seizoenen - deel 1

Door Gene Lawley - mei 2016

Zij die de Schriften onderverdeelden in hoofdstukken en verzen, verrichtten een grote dienst om ons te helpen zo een gewenste tekst veel sneller op te kunnen zoeken. Het systeem kampt echter soms met een probleem van het scheiden van delen die een voortgaande presentatie van het onderwerp hebben, zonder een pauze in het stuk. Nu hebben we de neiging om een pauze te zien een doorgaand onderwerp, alsof er een nieuw onderwerp wordt aangesneden.

Een voorbeeld hiervan is de pauze tussen de hoofdstukken vier en vijf van 1 Tessalonicenzen. Als je de presentatie in de beschrijving van de Opname leest zonder het hoofdstuk-einde, dan geeft Paulus ons een idee en een antwoord op de stille vragen die we innerlijk hebben, van "wanneer" en "hoe" die gebeurtenis aan het eind van hoofdstuk 4 zou kunnen gebeuren.

Hier is het gedeelte zonder die hoofdstuk-pauze: 1 Tessalonicenzen 4:15 t/m 5:4:

Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen beslist niet zullen voorgaan.
Want de Heer Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan.
Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heer in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heer zijn.
Zo dan, troost elkaar met deze woorden.
Maar wat de tijden en de gelegenheden betreft, broeders, is het voor u niet nodig dat men u schrijft.
Want u weet zelf heel goed dat de dag van de Heer komt als een dief in de nacht.
Want wanneer zij zullen zeggen:Er is vrede en veiligheid, dan zal een onverwacht verderf hun overkomen, zoals de barensweeën een zwangere vrouw, en zij zullen het beslist niet ontvluchten.
Maar u, broeders, bent niet in duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen

De continuïteit van het verhaal kan nauwelijks worden genegeerd , nu het hoofdstuk-einde is weggelaten. (De context blijft feitelijk nog met meerdere verzen doorgaan in hoofdstuk 5.)

Trouw aan wat Jezus had gezegd, wist Paulus niet de dag noch het uur, maar heeft hij de Tessalonicenzen deze dingen geleerd:

Paulus' beschrijving van die persoonlijke transformatie wordt een mysterie - een geheimenis - genoemd, en dat is het:

"Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het koninkrijk van God niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet.
Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin.
Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden.
Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en dit sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden."

(1 Korinthiërs 15:50-53).

Salomo heeft de vorm beschreven van het leven voor de sterfelijke mens in Prediker 3:20 en 12:7. Met name voor degenen die sterven in de Heer, hun geest gaat naar Hem toe:

"Zij gaan allen naar één plaats: zij zijn allen uit het stof en zij keren allen terug tot het stof."

Het mysterie van de opstanding strekt zich uit tot het terugkeren van dat "stof" tot onsterfelijke personen, en ook levende stervelingen veranderen in onsterfelijke individuen.

Toen Jezus opstond uit het graf op die dag, was dit op de dag van het feest van de eerstelingen, het derde feest van een reeks van zeven die God aan Mozes had gegeven in de wet. Jezus wordt genoemd de "eerste vrucht van de opstanding", die door haar zeer juiste beschrijving het begin aangeeft van een doorlopend proces. Deze opstanding die beschreven wordt in 1 Tessalonicenzen 4 is de tweede fase van die "eerste opstanding".

De laatste fase wordt vervolgens aan ons verteld in Openbaring 20:4-6:

"En ik zag tronen, en zij gingen daarop zitten, en het oordeel werd hun gegeven. En ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, die het beest en zijn beeld niet hadden aanbeden, die het merkteken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd en op hun hand. En zij werden weer levend en gingen als koningen regeren met Christus, duizend jaar lang.
Maar de overigen van de doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren. Dit is de eerste opstanding.
Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding. Over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen regeren, duizend jaar lang."

Het is hier duidelijk dat degenen die het Merkteken van het beest hebben ontvangen, niet kunnen worden gered, zoals duidelijk aangegeven in de hoofdstukken 13, 14, 15 en 16 van Openbaring. Sommigen schijnen te geloven dat degenen die het merkteken hebben ontvangen, kunnen worden gered, maar de Schrift geeft duidelijk anders aan.

De overigen van de doden zullen niet weer leven totdat de duizend jaar voorbij zijn, en zullen de niet-geredden zijn die zullen lijden onder de tweede dood.

"Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand.
En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!
En alle engelen stonden rondom de troon, de ouderlingen en de vier dieren. Zij wierpen zich vóór de troon neer met hun gezicht ter aarde en aanbaden God, en zeiden: Amen.
De lofprijzing, de heerlijkheid, de wijsheid, de dankzegging, de eer, de kracht en de sterkte is aan onze God tot in alle eeuwigheid. Amen.
En een van de ouderlingen antwoordde en zei tegen mij: Dezen, die bekleed zijn met witte gewaden, wie zijn zij en waar zijn zij vandaan gekomen?
En ik zei tegen hem: U weet het, mijn heer. En hij zei tegen mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun gewaden gewassen en ze hebben hun gewaden wit gemaakt in het bloed van het Lam."

(Openbaring 7:9-10,13-14)

De gedachten over dit artikel zijn ontstaan uit het horen, in eerste instantie, van een leraar die in de profetie verklaarde dat het woordje "maar" waar hoofdstuk 5 van 1 Tessalonicenzen mee begint, betekent dat de schrijver van onderwerp veranderd en de inhoud van hoofdstuk 5 niets te maken heeft met de Opname. Ik vermoed dat het hoofdstuk-einde heel veel heeft te maken met zijn schijnbare fixatie op de Dag van de Heer die besproken wordt in hoofdstuk 5, alsof die niets te maken heeft met de Opname beschreven in hoofdstuk 4.

Ook besliste hij dat er geen aanwijzingen zijn in hoofdstuk 4, dat de opstanding van de doden in Christus en de levende gelovigen samen zijn herrezen in dezelfde gebeurtenis. Hij constateerde dat de levende gelovigen wel veel later kunnen worden opgewekt.

Echter wanneer men nauwgezet de verzen 16 en 17 leest, vertelt dit ons duidelijk ons dat de twee groepen samen in de wolken zullen zijn als ze de Heer in de lucht ontmoeten. Het verwondert ons hoe een interpretatie zo gemakkelijk kan worden verward.

Ten tweede, een andere profetie-prediker heeft met de voorstanders van de Opname na de verdrukking verklaard, dat de verklaring in Openbaring 20, namelijk "dit is de eerste opstanding", bewijst dat het opnemen van de heiligen, de Opname, aan het eind van de verdrukkingsperiode komt.

Hij is blijkbaar vergeten dat Jezus' opstanding de "eerstelingvrucht van de opstanding" was, en aldus startte het de eerste opstanding, die ook de opname bevat, en eindigt met de opstandingsvermelding in Openbaring 20, en ook wordt beschreven in Openbaring 7.

Het is zeker waard om zijn "na-de-verdrukking"-opname standpunt te bespreken, als we zien dat God opdracht geeft aan 144.000 Israelische evangelisten om het evangelie van het Koninkrijk aan de hele wereld te prediken. Als de gelovigen in Christus hier nog steeds zijn tijdens de zeven jaren van verdrukking, waarom zou God de grote opdracht negeren die hij aan de kerk heeft geschonken?

Merk ook op, dat wanneer er wordt verwezen naar de prediking van het evangelie in de verdrukkingsjaren, dit "het evangelie van het Koninkrijk" wordt genoemd, en niet het evangelie van de genade.

Blijkbaar is er een soort van verschil. Het ook wordt zo genoemd voor de kruisiging van Christus, die aangeeft dat de boodschap van het evangelie gedurende het tijdperk van de Kerk met name zo werd gedefinieerd als Paulus het deed in 1 Korintiërs 15:3-4. Ook vóór zijn dood, begrafenis en opstanding was Christus' eigen prediking die van het "evangelie van het Koninkrijk." (Zie Matteüs 4:23 en 9:35, en Mattheüs 24:14.)

Ik ben ook herinnerd aan de wijze waarop de Heer zijn Woord uitlegt aan het volk van Israël in Jesaja 28:13 — een vorm die kruisverwijzingen in de onderwerpen aangeeft, om te komen tot de hele raad van God over dit onderwerp:

"Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn: 'Gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje...'"

Daarmee samen vertelt Psalm 119:130 ons: "Het opengaan van Uw woorden geeft licht, het schenkt eenvoudigen inzicht", waar "eenvoudig" betekent: ongecompliceerd. In een andere context vermeldt Paulus een universele waarheid: "Als de bazuin een onzeker geluid geeft, wie zal zich voor de strijd opstellen?"

In deze laatste dagen zei Jezus dat er vele valse profeten zouden komen; niemand wil toegeven dat hun verkeerde uitleg anderen zal misleiden. Of misschien beseffen deze valse profeten niet eens dat ze de Schriften verkeerd verstaan. Lukas' beschrijving van de Bereërs in Handelingen 17:11 is reeds lang de basislijn hoe te bepalen of een leraar het woord van God recht uitdeelt:

"En dezen waren edeler van gezindheid dan die in Thessalonica, want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren."

Bron: By Gene Lawley


printen??? spaar papier en inkt.