www.wimjongman.nl

(homepagina)



Paulus' brief aan de Galaten

22 november 2014 | Bijbelstudie door Jack Kelley

Deel 2 van Paulus' brief over de zaak tegen het samenvoegen van Wet en Genade.

In deel 1 stelden we vast dat het primaire doel van deze brief is het strijden tegen een groep genaamd de Judaïsten, die de vroege Joodse christenen leerden dat de heidenen die zich tot het christendom bekeerden, zich ook aan bepaalde oudtestamentische wetten moesten houden, specifiek de besnijdenis. Sommigen voerden zelfs aan dat het de enige manier voor een heiden was om een christen te kunnen worden. Dus zich eerst te bekeren tot het Judaïsme en zich onder de wet te stellen.

In reactie hierop presenteerde Paulus een krachtige verdediging van de essentiële waarheid in het Nieuwe Testament dat wij zijn gerechtvaardigd door het geloof in Jezus Christus alleen. We kunnen ons niet heiligen door religieuze werken of Joods legalisme, maar zijn geheiligd door het geloof in de genade en kracht van God geopenbaard in het werk van Jezus Christus, en bekrachtigd door de Heilige Geest in ons leven.

Er zijn velen in de kerk die daar ook vandaag aan moeten worden herinnerd, nu de moderne-dag-judaïsten hun volgers nogmaals dezelfde dingen onderwijzen waartegen Paulus in zijn tijd streed. Deze docenten beweren dat de dood van Christus aan het kruis niet het einde betekende van het Oude Verbond, maar in plaats daarvan het werd vernieuwd, met de noodzaak het te benadrukken voor iedere gelovige om een Thora-volgend leven te leiden. Dit omvat onder andere dingen als het houden van de Sabbat op zaterdag, de Joodse feesten vieren, en de joodse spijswetten volgen. Zij bepleiten het begrijpen van de Schriften vanuit een Hebreeuwse mentaliteit, en sommige hebben het traditionele op het Grieks gebaseerde Nieuwe Testament verworpen, en beweren dat Armeense teksten ouder en meer accuraat zijn.

Aan de ene kant ontkennen zij dat ze hierdoor terugkeren naar het Joodse legalisme, maar in plaats daarvan een demonstratie van liefde en gehoorzaamheid is. Maar aan de andere kant leren ze door zo te leven, een leven te leiden dat God behaagt, dat dit Thora-volgende leven deel moet uitmaken van iedere christen.

Met dat, laten we onze studie van Paulus zijn brief aan de Galaten met hoofdstuk 3 voortzetten.

Galaten 3

"O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was?
Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?
Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?
Hebt u tevergeefs zoveel geleden? Als het toch eens tevergeefs was!
Hij dan Die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?"
(Galaten 3:1-5)

Paulus wist wie de Galaten had betoverd. Het was een groep van Judaïsten die de Galatische kerken had bezocht. Ze kwamen nadat Paulus hen had verlaten bij deze nieuwe christenen uit de heidenen met het onderwijs dat Paulus hen niet het hele verhaal verteld had. Als ze wilden worden aanvaard als volgelingen van Jezus, moesten ze zich onder de wet stellen.

Paulus vroeg aan de Galaten een vraag die veel gelovigen vandaag ook moet worden gevraagd. U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees? (Galaten 3:3).

Variaties op het thema "gered door genade, behouden door werken" zijn er geweest door de kerktijd heen. Zij impliceren alle dat Jezus alleen is begonnen in het werk van onze zaligheid, en dat het is aan ons is om het te voltooien en het te onderhouden via menselijke inspanningen. Maar in Hebreeën 7:25 is ons verteld: maar Hij, omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een Priesterschap dat niet op anderen overgaat. Daarom kan Hij ook volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.

Paulus herinnerde de Galaten eraan hoe zij de Heilige Geest hebben ontvangen en getuigen zijn van Gods wonderbare werk. Het is niet gebeurd omdat ze gehoorzaam aan de wet waren. Op dat moment is hen niet verteld dat het nodig was de wet te gehoorzamen. Het gebeurde omdat zij het evangelie geloofden.

"Zoals Abraham God geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend.
Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.
En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.
Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham"
(Galaten 3:6-9).

De verklaring dat Abraham God geloofde, en zijn geloof hem als gerechtigheid werd toegeschreven, is een citaat uit Genesis 15:6. Abraham was en is vooral bekend als de Vader van het Joodse volk. Maar Paulus zei dat allen die vertrouwen op het geloof, Jood of Heiden, Abrahams kinderen zijn. En bij een andere opmerkelijke inzicht in de Schrift, zei Paulus dat God de aankondiging van het evangelie betreffende de rechtvaardiging door het geloof aan Abraham reeds deed toen hij zei: "alle natiën zullen door u gezegend worden" (Genesis 12:3). De zegen die naar alle naties zou komen zou dezelfde rechtvaardiging zijn door het geloof dat Abraham heeft genoten.

Allen die op de werken van de wet vertrouwen, staan onder een vloek, zoals geschreven staat: "Vervloekt is wie de woorden van deze wet niet uitvoert door ze te houden! En heel het volk moet zeggen: Amen" (Deut. 27:26). Heel duidelijk is het dat niemand die zich baseert op de wet gerechtvaardigd is voor God, omdat "zijn ziel hoogmoedig is, en niet oprecht in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven" (Habakuk 2:4). De wet is niet gebaseerd op geloof. Integendeel, het zegt: "De mens die ze houdt, zal erdoor leven. Ik ben de HEERE" (Leviticus 18:5). Christus heeft ons verlost van die vloek van de wet door een vloek voor ons te zijn, want er is geschreven: "Vervloekt is iedereen die is opgehangen aan een paal" (Deuteronomium 21:23). Hij verlostte ons opdat de zegen gegeven aan Abraham naar de heidenen zou komen door Jezus Christus, zodat we door geloof de belofte van de Geest kunnen ontvangen (Galaten 3:10-14).

De wet kan niet volledig worden nageleefd. Om strikt genoeg aan Gods eisen te voldoen is te zwaar voor iemands vaardigheden. Daarom, allen die op de wet vertrouwen zijn automatisch vervloekt en kunnen niet worden gerechtvaardigd voor God. Jakobus zei: "Wie de gehele wet houdt en struikelt op slechts een deel daarvan is schuldig van het breken van alles" (Jakobus 2:10). Door het op zich nemen van al onze schendingen van de wet werd Jezus een vloek voor ons en heeft Hij ons verlost van de vloek van de wet. Dit stelde Gods belofte aan Abraham ter beschikking aan allen die geloven. Daarom, zowel Abrahams als ons geloof wordt aan ons toegeschreven als gerechtigheid.

"Broeders, ik spreek op menselijke wijze: Zelfs een verbond van mensen dat rechtsgeldig is geworden, stelt niemand terzijde of voegt daar iets aan toe.
Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.
Dit nu zeg ik: Het verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen.
Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken"
(Galaten 3:15-18).

Zodra een contract is overeengekomen en bindend is geworden, kan het niet worden gewijzigd zonder wederzijdse instemming van de partijen. Daarom kan Gods belofte aan Abraham niet opzij worden gezet door de wet, die later kwam. In Gods verbond met Abraham is een belofte opgenomen die gegeven wordt aan een afstammeling van Abraham als degene door wie alle naties zouden worden gezegend. God heeft niet gezegd "nakomelingen", wat alleen het Joodse volk zou hebben opgenomen, maar "afstammeling", waarin ook werd gewezen op een Joodse mens, Jezus.

Laten we eens samenvatten wat we tot nu toe hebben gelezen. Abraham geloofde God, en het is aan hem toegerekend als gerechtigheid. Toen God Abraham beloofde dat alle naties door hem gezegend zouden worden, betekende dit dat één van Abrahams nakomelingen (Jezus) het voor God mogelijk zou maken om door het geloof de andere volken te rechtvaardigen. Daarom gaf Hij de aankondiging van het evangelie al van tevoren. De wet, die later werd gegeven, kon dat niet wijzigen of deze belofte annuleren.

"Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is door engelen in de hand van de middelaar beschikt.
En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één"
(Galaten 3:19-20).

In Romeinen 3:20 zegt Paulus het op deze manier. "Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde" Als we op een snelweg 130 km per uur rijden en er is geen maximumsnelheid, kunnen niet we zeggen of wel of niet te snel rijden. Maar als we een bord zien dat ons vertelt dat de maximumsnelheid 120 km is, dan zijn we ons bewust van het feit dat we te snel rijden. Op dezelfde wijze is de wet een teken dat ons vertelt of we nu zondigen.

De wet was een overeenkomst tussen God en Israël (Exodus 19:5-6), en de voorwaarden waaronder zij konden genieten van de voordelen van het land dat Hij hen gaf. Het land is hen voor eeuwig gegeven (Genesis 13:15), maar om er te leven in vrede en overvloed moesten ze de wet gehoorzamen. Dit was hoe God met hun zonden omging totdat Jezus kwam. De bemiddelaar was Mozes en God was een van de partijen. De andere partij was Israël.

Is de wet daarom tegengesteld aan de beloften van God? Absoluut niet! Want indien een wet het leven kon geven, dan zou de gerechtigheid zeker zijn gekomen door de wet. Maar de Schrift verklaart dat de hele wereld een gevangene van de zonde is, zodat wat is beloofd, wordt gegeven door het geloof in Jezus Christus, gegeven aan degenen die dit geloven (Galaten 3:21-22).

De wet is een schaduw van de dingen die moesten komen (Hebr. 10:1). De realiteit is echter Christus (Kolossenzen 2:17). De wet is niet gekant tegen de belofte, het doel was om te helpen, zodat Gods volk zijn relatie met Hem kon onderhouden, totdat de belofte was vervuld. De wet kan ons het leven niet geven, omdat we gevangenen zijn van de zonde. Zonde is onze natuurlijke staat en het verhindert ons om de wet te gehoorzamen. Daarom kan leven alleen naar ons toekomen door het geloof in de belofte, vervuld in de dood en opstanding van Jezus.

"Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbij laten gaan van de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God"
(Rom. 3:23-25).

De wet zet hele strakke beperkingen op het gedrag, zoals een voogd die kan plaatsen op een kind. Maar nu wij door het geloof gerechtvaardigd zijn, hoeven we geen voogd meer. Ons positie voor het aangezicht des Heren is gebaseerd op wat we geloven niet op hoe we ons gedragen. Ons gedrag is een teken van onze dankbaarheid.

"Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jezus is. Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof.
Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.
Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen"
(Galaten 3:26-29)

Ons geloof in Jezus geeft ons het recht om wedergeboren te worden als kinderen van God (Johannes 1:12-13). Maakt niet uit wie we daarvóór waren, als we in Christus zijn dan zijn we Gods kinderen en dat maakt ons tot erfgenamen van de belofte van God aan Abraham. Door Hem zijn wij door het geloof gerechtvaardigd, omdat ons geloof ons aangerekend wordt als gerechtigheid.

We zien nu dat de belofte van rechtvaardiging door het geloof er al was, lang vóór het geven van de wet, al meer dan 400 jaar. Zodra de Heer kwam om de belofte te vervullen, was de wet niet langer nodig. Het was een schaduw van de goede dingen die zouden komen, maar de realiteit is Christus.

"Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen" (Joh. 1:17). "en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden"(Handelingen 13:39).

Editor: Wat niet wil zeggen dat er geen voorschriften zijn in de wet die heel goed zijn om na te volgen, zoals b.v. rust, voeding en hygiene, wat een oorzaak van veel ziekte is, maar niets te doen heeft met uw zaligheid. Er is geen Woord van de Heer zonder waarde.
Het Verbond blijft voor christenen op geestelijke wijze geldig. We begrijpen wat Kelley wil zeggen, maar het is wat te kort door de bocht, want de wet is niet afgeschaft of ontbonden.
Kelley gaat te ver in zijn argumentatie dat zulke mensen (dus wie geloven dat bijv. de Sabbat nooit afgeschaft had mogen worden) dan zelfs het Griekse NT verworpen hebben.
Hij heeft het in feite over de besnijdenis van heidenen, maar sluit er helaas alle goede geboden bij in.
Kelley stelt het onderhouden van geboden gelijk aan, als overbodig. Jammer dat hij dit niet onderscheidt.

Bron: Paul's Letter To The Galatians - Gracethrufaith