www.wimjongman.nl

(homepagina)

Het boek Jubileeën

Israëls welvaart in Egypte: 1-2. Jozef sterft: 3-5. Oorlog tussen Egypte en Kanaän, de beenderen van al Jakobs zonen behalve Jozef begraven in Hebron: 6-11. Egypte onderdrukt Israël: 12-16 (zie Gen. 22.25-26; Exod. i.6-14).

Hoofdstuk 46

  1. En het geschiedde, dat na de dood van Jakob de kinderen van Israël zich vermenigvuldigden in het land Egypte, en zij werden een grote natie, en zij waren één van hart en ziel, zodat de broeder van elke broeder hield en ieder mens zijn broeder hielp, en zij namen overvloedig toe en vermenigvuldigden zich buitengewoon, in tien jaarweken [2242 AM], alle dagen van het leven van Jozef.
  2. En er was geen satan, noch enig kwaad in de dagen van het leven van Jozef, die hij leefde na zijn vader Jakob, want alle Egyptenaren eerden de kinderen van Israël tijdens de dagen van Jozefs leven.
  3. En Jozef stierf toen hij honderdtien jaren oud was; zeventien jaren woonde hij in het land Kanaän en tien jaren was hij een dienaar, en drie jaren zat hij in de gevangenis, en tachtig jaren was hij de onderkoning en heerste over het hele land Egypte.
  4. En hij stierf, en al zijn broeders, en heel die generatie.
  5. En voordat hij stierf, gebood hij de kinderen Israëls, dat zij zijn beenderen met zich mee zouden dragen, wanneer zij uit het land Egypte gingen.
  6. En hij liet hen zweren over zijn beenderen - want hij wist dat de Egyptenaren hem niet meer zouden eren - en hem te begraven in het land Kanaän, want Makamaron, de koning van Kanaän, woonde in het land Assyrië en vocht in de vallei met de koning van Egypte en doodde hem daar, en achtervolgde de Egyptenaren tot aan de poorten van Ermon.
  7. Maar hij was niet in staat om er binnen te komen, want een andere, een nieuwe koning, was koning van Egypte geworden, en hij was sterker dan hij was, en hij keerde terug naar het land Kanaän, en de poorten van Egypte werden gesloten, en niemand kwam Egypte in of uit.
  8. En Jozef stierf in de zesenveertigste jubeljaarperiode, in de zesde week, in de tweede jaarweek [2242 AM], en zij begroeven hem in het land Egypte, en al zijn broers stierven na hem.
  9. En de koning van Egypte ging voort in de oorlog met de koning van Kanaän in de zevenenveertigste jubeljaarperiode, in de tweede week van de tweede jaarweek [2263 AM], en de kinderen van Israël brachten alle beenderen van de kinderen van Jakob weg, met uitzondering van de beenderen van Jozef, en zij begroeven hen in het veld in de dubbele grot in de berg.
  10. En de meesten van hen keerden terug naar Egypte, maar enkelen van hen bleven in de bergen van Hebron, en Amram, hun vader, bleef bij hen.
  11. En de koning van Kanaän zegevierde over de koning van Egypte; en hij sloot de poorten van Egypte.
  12. En hij bedacht een kwaad ding tegen de kinderen van Israël om hen te treffen en hij zei tegen het volk Egypte: 'Zie, het volk van de kinderen van Israël is toegenomen en het vermenigvuldigt zich meer dan wij.
  13. Kom, en laten wij verstandig met hen omgaan, voordat zij met te velen worden, en laten wij hen met slavernij beproeven, voordat oorlog op ons afkomt en ook voordat zij tegen ons vechten; anders zullen zij zich bij onze vijanden voegen en met hen uit ons land weggaan, want hun harten en gezichten zijn richting het land Kanaän.
  14. En hij stelde taakmeesters over hen om hen te beproeven met slavernij; en zij bouwden sterke steden voor Farao, Pithom, en Raamses, en zij bouwden alle muren en alle vestingwerken die waren gevallen in de steden van Egypte.
  15. En zij maakten dat zij hen met strengheid dienden, en hoe slechter zij hen behandelden, hoe meer zij zich vermeerderden en vermenigvuldigden.
  16. En het volk van Egypte verafschuwde de kinderen van Israël.

Bron: Jubilees 46

Hoofdstuk - 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27| 28 | 29 | 30 | 31 | 32 | 33 | 34 | 35 | 36 | 37 | 38 | 39 | 40 | 41 | 42 | 43 | 44 | 45

Bronpagina: From The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament by R.H. Charles, Oxford: Clarendon Press, 1913
Scanned and Edited by Joshua Williams, Northwest Nazarene College