JUDEA en SAMARIA zijn ISRAEL'S grondgebied.

Internationale Prof. in de rechten Talia Einhorn zegt dat de postie die sommige Israëli innemen de weg kan plaveiën voor de internationale communitie om Israel's claim te negeren op de oude stad van Jeruzalem en andere delen van de stad als Ramat Eshkol, Pisgat Ze'ev en Gilo.

Sprekend met Arutz-7, Prof. Einhorn zei dat Israel staande heeft gehouden dat de territories niet "bezet" maar "betwist" waren - dit omdat ze onder geen enkele souvereiniteit stonden voordat Israël dit deel bevrijde. Zo als ze recent heeft geschreven,
“Vanaf 1948, Judea, Samaria en Gaza waren een deel van het British Mandate. In de 1948 Onafhankelijkheidsoorlog, bezette Egypt illegaal de Gaza Strip, en Jordanië nam Judea en Samaria, de 'West Bank.' Egypt heeft nooit souvereiniteit geclaimd in Gaza, terwijl Jordanië, in 1950, Judea and Samaria heeft geannexeerd. Deze annexatie is nooit erkend door het international recht. De Arabische naties verwierpen het en alleen Engeland en Pakistan erkenden het - Daarbij erkende Engeland niet de annexatie van Oost-Jerusalem. In 1967, na de Zesdaagse oorlog, deze gebieden - die oorspronkelijk waren bedoeld als voor de Jewish Nation's National Home volgens het Mandate Charter - keerden terug onder Israelische controle.”

Einhorn voegt daaraan toe dat in 1988, Koning Hussein van Jordanië de banden van zijn land legaal en administratief doorsneed met deze gebieden van Judea en Samaria. “Vanuit dit standpunt of international recht, is er geen essentieel verschil tussen de areas aan de beide zijden van de Groene Lijn” zo is haar betoog. Einhorn zie verder dat het Ministerie van B.Z correct is in het verwerpen van deze positie, “ als eerste onkennen we het recht van Den Haag om een oordeel uit te spreken in deze zaak en nemen onze eigen positie in, en zijn het daarom niet eens met hun conclusie.”

“Volgens het internationale recht,” schrijft Einhorn, heeft “Israel het volste recht om het hele land Israël te bevolken met nederzettingen en zo de principes te actualiseren die zijn vastgelegd door de V.N. in het originele Mandate Charter van San Remo in 1920.” Tot die tijd, was het mandate voor het Land van Israel gegeven aan de Britten, en de introductie van het mandate charter bevestigde duidelijk dat het is gebaseerd op de internationale erkenning van de historische banden tussen het Joodse volk en het Land van Israel. Clausele II van dat mandate droeg Engeland op om: “te waarborgen het bestaan van politieke, administratieve, en economische condities die het vestigen garandeerden van een Joods Nationaal tehuis in het Land Israel.'”

“Ondanks het bestaan van de White Paper of 1922,” vervolgt ze, “die de emigratie van Joden naar het land verbood en daardoor de rechten ontkenden op een Joodse natie - gaven ze op dezelfde tijd 80% van het gebied weg oostelijk van de Jordaan aan de Emir Abdullah.”

Prof. Einhorn zegt verder dat er geen enkele aanleidng in het internationale recht is om te komen tot een Palestijnse staat tussen de Jordaan en de Middelandse zee - zelfs niet volgens de UN resolutie van 29 Nov. 1947 over de verdeling van dit gebied. Deze resolutie bepaalt een onafhankelijke Arabische en een Joodse staat en een spec. internationale status voor de stad Jeruzalem die zal bestaan in Palestina.
Prof. Einhorn wijst er op dat de resolutie -waar iedereen aan voorbij gaat- slecht een aanbeveling is en niets meer, de UN adviseert de Engelsen als de macht die het mandaat heeft over Palestina en naar de andere leden van de vergadering, om het plan te adopteren en te komen tot inplementeren, met een aanbeveling voor de toekomstige Palestijnse regering en het plan tot verdeling met een economische unie.

Een feit is dat de Arabische landen dit verwierpen legt Prof. Einhorn uit en daarmee de aanbeveling elke legale basis ontkenden.

Verder schrijft ze dat de resoluties 242 en 338 die oproepen tot onderhandelingen en terugtrekking uit delen van de gebieden (niet van “terrugtrekking van de gebieden”) veroverd in 1967 zijn ook slechts “aanbevelingen”. Deze resoluties werden uitgevaardigd onder het UN Charter clausule VI, met besluiten zonder -mandaat aanbevelingen- zoals clausule VII resoluties, “met een mandaat en een besluit over de dreiging voor de wereldvrede als wel eerder is genomen.”